Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1967. Op 28 april 2016 heeft zij een asielvergunning aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag met de beschikking van 31 december 2016 afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft toen ongeloofwaardig bevonden dat eiseres kledingontwerpster was en als gevolg daarvan is gearresteerd, gedetineerd en verkracht. Het beroep en hoger beroep van eiseres zijn ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft op 20 maart 2019 opnieuw een asielvergunning aangevraagd. Zij is op 10 november 2020 door verweerder gehoord. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat haar interesse in het christelijke geloof is toegenomen en dat zij niet meer gelooft in de islam. Verder heeft zij aan haar opvolgende aanvraag ten grondslag gelegd:
- een iMMO rapportage van 23 oktober 2018;
- een strafrechtelijk vonnis van rechtbank Teheran van 4 februari 2017;
- een gewaarmerkte kopie van het echtscheidingsverzoek door haar echtgenoot;
- een vergunning groente- en fruithandel;
- foto’s van en artikelen over eiseres als naaister in Nederland;
- een verklaring van [naam] , oprichter van [bedrijfsnaam] van 26 januari 2021.
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de opvolgende aanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Bureau Documenten kan de echtheid van het echtscheidingsdocument en strafrechtelijk vonnis niet vaststellen wegens het ontbreken van referentiemateriaal. De vergunning voor de groente- en fruithandel doet niet af aan de ongeloofwaardigheid van haar beroep als professioneel kledingontwerpster. Ook de foto’s en verklaring maken haar asielrelaas niet aannemelijk. Volgens het iMMO-rapport zijn de PTSS en depressieve klachten van eiseres typerend voor het gestelde geweldsrelaas, maar dat betekent dat er nog steeds andere oorzaken aan de psychische klachten ten grondslag kunnen liggen, aldus verweerder. Ten slotte heeft verweerder gesteld dat eiseres niet overtuigend heeft verklaard over haar gestelde afvalligheid.
4. Eiseres voert tegen het bestreden besluit aan dat met de nieuwe documenten geloofwaardig is geworden dat zij werkte als kledingontwerpster. Verweerder houdt in deze procedure ten onrechte vast aan de ongeloofwaardigheid van haar asielrelaas. Het iMMO-rapport onderschrijft het seksueel geweld tijdens detentie. Verweerder houdt dan ook ten onrechte vast aan de ongeloofwaardigheid van detentie en seksueel geweld. Ten slotte zorgen de (toegedichte) afvalligheid en deelname aan protest in Nederland voor een nieuw asielmotief. Het echtscheidingsdocument en het strafrechtelijk vonnis ondersteunen de conclusie dat haar in Iran een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRMstaat te wachten. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking komt voor internationale bescherming.
5. In de eerdere uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder de arrestatie en detentie ongeloofwaardig heeft kunnen achten nu verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verklaringen van eiseres over dat zij in Iran kledingontwerpster zou zijn geweest ongeloofwaardig zijn.
6. In hetgeen door eiseres is aangevoerd, heeft verweerder nog steeds geen grond hoeven te zien om de verklaringen van eiseres over het zijn van professioneel kledingontwerpster wel geloofwaardig te achten.
7. Dat maakt echter niet dat het beroep van eiseres (wederom) ongegrond dient te worden verklaard.
8. De rechtbank overweegt daartoe dat in de Werkinstructie Bekeerlingen (WI 2019/18) van verweerder staat:
De term afvallige wordt in (sommige) religies gegeven aan iemand die zich heeft afgewend van zijn religie. Dit speelt zowel bij bekeringen tot een andere religie als voor vreemdelingen die bekeerd zijn tot atheïst, agnost of zich niet langer religieus duiden. Daarnaast kan sprake zijn van toegedichte afvalligheid. In die gevallen hangt de vreemdeling in de ogen van anderen het geloof niet langer aan, omdat hij bijvoorbeeld niet voldoende of op de verkeerde manier uiting geeft aan zijn religie. Afvalligheid hoeft derhalve niet altijd samen te hangen met een bekering tot een andere geloofsovertuiging. Waar in de WI 2019/18 gesproken wordt over toegedichte afvalligheid, wordt bedoeld de categorie vreemdelingen die hun religie nog steeds (deels) aanhangen, dan wel daarmee sympathiseren, maar in de ogen van anderen niet langer dat geloof aanhangen. Hieronder kunnen bijvoorbeeld niet-praktiserend gelovige vallen of vreemdelingen die stellen ‘niet meer zoveel met het geloof te hebben’, zonder dat zij zich daar daadwerkelijk van hebben afgewend en die aangeven om die reden als afvallige te worden gezien.
In die gevallen waarin de vreemdeling niet is bekeerd tot een andere geloofsovertuiging, maar wel stelt als afvallige te worden gezien, dient ook daarop doorgevraagd te worden. Eerst dient helder gekregen te worden wat het beginpunt is. Heeft de vreemdeling altijd op deze manier uiting gegeven aan zijn religie of is er daarbij sprake van een verandering? Indien de vreemdeling altijd op deze wijze uiting heeft gegeven is het van belang om te kijken wat er dan veranderd is waardoor hij nu door anderen als afvallige wordt gezien en tevens om te kijken of dit eerder tot problemen heeft geleid.
Is wel sprake van een verandering in de manier waarop de vreemdeling uiting geeft aan zijn religie, dan is belangrijk door te vragen naar de motieven voor en het proces dat heeft geleid tot deze verandering in de manier waarop hij met zijn religie om gaat. Waarom geeft de vreemdeling – ondanks dat hij nog steeds de religie aanhangt – daaraan geen of minder uiting? Wat maakt dat deze uitingen voor hem niet belangrijk zijn en hoe moet één en ander worden gezien vanuit de sociale context en het land waarin de vreemdeling is opgegroeid?
9. Eiseres heeft met betrekking tot de gestelde (toegedichte) afvalligheid verklaard dat zij in Iran soms voldeed aan haar religieuze verplichtingen zoals bidden en vasten, omdat dat van haar moeder en later van haar echtgenoot moest, maar soms was zij eigenwijs. Tegen haar kinderen zei ze dat ze goede daden moesten verrichten en anderen liefde moesten geven. Zij heeft nooit dwang op hen uitgeoefend om te bidden. De eerste twijfels begonnen toen zij door moslimmannen in Iran werd verkracht. Toen zij in Nederland kwam zag zij dat christenen heel aardig waren. Ze ging naar de kerk in Alkmaar en werd geraakt door de preek. Toen besefte ze dat ze geen moslim meer was. Ze gaat naar de kerk, maar kan nog niet zeggen dat ze christen is, want ze is nog onderzoekende. In Iran zou ze voor zichzelf moeten houden dat ze geen moslim meer is. Ze zou niet meer bidden en naar de moskee gaan, geen koran hebben en de hijab niet meer dragen.
10. Verweerder meent dat eiseres niet overtuigend heeft verklaard over de reden van haar gestelde afvalligheid. De rechtbank kan verweerder daarin zo niet volgen.
Dat een verkrachting door mannen die een bepaalde religie aanhangen een reden kan zijn voor twijfel aan die religie, is denkbaar. Dat het in de lijn der verwachting ligt om bij een dergelijk incident wrok te koesteren voor de daders, doet er niet aan af dat dit voor eiseres ook een reden kan zijn geweest om aan de islam te gaan twijfelen. Verweerder heeft bij de geloofwaardigheid van deze verklaringen van eiseres verder niet betrokken dat het iMMO-rapport van 23 oktober 2018 onderschrijft dat de klachten van eiseres typerend zijn voor het gestelde geweldsrelaas (namelijk seksueel geweld). Dat het rapport niet onontkoombaar dwingt tot de conclusie dat de gestelde verkrachting heeft plaatsgevonden, maakt niet dat dat rapport terzijde kan worden geschoven alsof het van nul en generlei waarde is.
11. Ook verweerders constatering dat de verklaringen van eiseres in het eerste gehoor van 30 september 2016 in strijd zijn met haar verklaringen in het gehoor van 10 november 2020, ziet de rechtbank niet. Dat eiseres op het moment van het eerste gehoor praktiserend moslim was, aan het dagelijks gebed deed, uit de Koran las en in de Ramadan vastte, is niet in strijd met haar verklaringen in het gehoor van 10 november 2020, namelijk dat ze toen ze naar Nederland kwam moslim was en bad en vastte en na vijf of zes maanden na aankomst in Nederland niet meer in de islam geloofde.
12. Op pagina 4 van Werkinstructie 2019/18 is opgemerkt dat een bekering vaak geen duidelijk begin- en eindpunt heeft. In dat licht is ook niet onbegrijpelijk dat eiseres haar afkeer van de islam niet gelijk bij het eerste of nader gehoor in de eerste procedure gemeld heeft.
13. Verweerder heeft bij de beoordeling van de gestelde (toegedichte) afvalligheid ook ten onrechte niet betrokken dat eiseres in de eerste procedure in het vrije relaas al heeft verklaard dat een rechter dreigde haar als afvallig te verklaren.
14. Op al deze punten schiet de motivering van het bestreden besluit tekort. Het gaat daarbij niet alleen om de veelheid van tekortkomingen, maar ook om de ernst ervan. In verweerders beleid zijn afvalligen in Iran immers als risicogroep aangemerkt.
15. De aanvraag is ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om het geschil finaal te beslechten. Daarom is ook niet verzocht. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
16. Omdat de rechtbank met deze uitspraak op het beroep heeft besloten, bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).