Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 2 juli 2021 in de zaak tussen
,eiser,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Eritrese asielzoeker, had op 29 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor een mvv in het kader van nareis. De aanvraag werd op 18 september 2020 door verweerder afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 2 maart 2021 kennelijk ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door eiser.
Tijdens de zitting op 2 juli 2021 heeft eiser zich afgemeld, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat eiser zijn identiteit niet aannemelijk had gemaakt. Verweerder had terecht gesteld dat eiser niet in bewijsnood verkeerde, aangezien hij geen officiële identificerende documenten had overgelegd. De rechtbank concludeerde dat de enkele verklaring van eiser over zijn vertrek uit Eritrea onvoldoende was om zijn identiteit vast te stellen.
De rechtbank heeft ook de stelling van eiser dat de hoorplicht was geschonden, verworpen. Verweerder hoefde eiser niet te horen, omdat het eerdere besluit duidelijk was en de argumenten van eiser niet tot een ander besluit hadden kunnen leiden. De rechtbank heeft de beslissing van verweerder om de aanvraag af te wijzen, bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.