ECLI:NL:RBDHA:2021:16150

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/1975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor Eritrese asielzoeker wegens gebrek aan bewijs van identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Eritrese asielzoeker, had op 29 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor een mvv in het kader van nareis. De aanvraag werd op 18 september 2020 door verweerder afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 2 maart 2021 kennelijk ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door eiser.

Tijdens de zitting op 2 juli 2021 heeft eiser zich afgemeld, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat eiser zijn identiteit niet aannemelijk had gemaakt. Verweerder had terecht gesteld dat eiser niet in bewijsnood verkeerde, aangezien hij geen officiële identificerende documenten had overgelegd. De rechtbank concludeerde dat de enkele verklaring van eiser over zijn vertrek uit Eritrea onvoldoende was om zijn identiteit vast te stellen.

De rechtbank heeft ook de stelling van eiser dat de hoorplicht was geschonden, verworpen. Verweerder hoefde eiser niet te horen, omdat het eerdere besluit duidelijk was en de argumenten van eiser niet tot een ander besluit hadden kunnen leiden. De rechtbank heeft de beslissing van verweerder om de aanvraag af te wijzen, bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1975

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 2 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] ,geboren op [geboortedatum] 1996, van Eritrese nationaliteit
,eiser,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

De heer [A] (referent) is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft op 29 oktober 2019 namens eiser een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel ingediend.
Bij besluit van 18 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2021. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Reden van afwijzing
2. Verweerder wijst de aanvraag af, omdat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook verkeert eiser niet in bewijsnood ten aanzien van de mogelijkheid om zijn identiteit aan te tonen. Met betrekking tot zijn identiteit heeft eiser geen officiële of substantiële indicatieve documenten overgelegd. Omdat de identiteit van eiser niet kan worden vastgesteld, komt verweerder niet toe aan de beoordeling van de feitelijke gezinsband tussen eiser en referent. Dat de identiteit wordt vastgesteld of aannemelijk wordt gemaakt, is volgens verweerder een basisvereiste voor verlening van een mvv.
Het standpunt van eiser
3. Eiser is het niet eens met het besluit met verweerder. Eiser heeft geen identiteitsdocumenten, omdat hij al op jonge leeftijd uit Eritrea is vertrokken en sindsdien in Israël verblijft. Je krijgt in Eritrea pas identificerende documenten als je meerderjarig bent en de dienstplicht hebt vervuld. Ter onderbouwing van zijn verblijf in Israël heeft eiser een conditional release, afgegeven door de Israëlische overheid, overgelegd. Gelet op het voorgaande verkeert eiser in bewijsnood en had verweerder nader onderzoek moeten doen naar de identiteit van eiser.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eiser niet slaagt. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
5. Eiser heeft geen originele identificerende documenten overgelegd. De rechtbank moet daarom beoordelen of verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat eiser niet in bewijsnood verkeert. Ook beoordeelt de rechtbank het standpunt van verweerder dat het document dat eiser wél heeft overgelegd, niet kan worden aangemerkt als substantieel indicatief bewijs voor zijn identiteit.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van bewijsnood ten aanzien van het ontbreken van officiële identificerende documenten. De enkele verklaring van eiser dat hij Eritrea al op jonge leeftijd heeft verlaten, is te beperkt en onvoldoende toegespitst op de persoonlijke situatie van eiser. Verweerder stelt terecht dat uit deze verklaring van eiser bijvoorbeeld niet blijkt op welke leeftijd eiser is vertrokken uit Eritrea, waar eiser vervolgens heeft verbleven en hoe eiser zichzelf sinds zijn vertrek uit Eritrea heeft onderhouden.
7. Daarnaast heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser ook geen substantieel indicatief bewijs heeft overgelegd om zijn identiteit te onderbouwen. De conditional release kan niet bijdragen aan het vaststellen van de identiteit van eiser. Een Israëlische conditional release wordt in het algemeen namelijk opgesteld op basis van gegevens die door de betrokken vreemdeling zelf worden verstrekt. Er ligt dus geen officieel brondocument aan ten grondslag. Verder staat op de conditional release een andere geboortedatum van eiser dan in deze procedure is opgegeven. Dat eiser in Israël per ongeluk de verkeerde datum zou hebben opgegeven, maakt geen verschil. De pasfoto op het document is namelijk ook bijna niet zichtbaar, waardoor verweerder niet heeft kunnen vaststellen of deze hetzelfde is als de door eiser overgelegde pasfoto. Tot slot heeft verweerder niet kunnen vaststellen of de handtekening die op de conditional release staat de handtekening van eiser is. De reden daarvoor is dat het document niet is vertaald.
8. Gelet op het feit dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bewijsnood en hij ook geen substantieel indicatief bewijs heeft overgelegd, hoefde verweerder naar het oordeel van de rechtbank verder ook geen nader onderzoek aan te bieden.
9. Over de stelling van eiser dat de hoorplicht is geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder hoefde eiser niet te horen, omdat het besluit van 18 september 2020 duidelijk is en de argumenten die eiser in bezwaar heeft aangevoerd niet hadden kunnen leiden tot een ander besluit. [1]
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier en wordt ook gepubliceerd op rechtspraak.nl
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst hierbij naar artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.