ECLI:NL:RBDHA:2021:16144
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijf bij familie- of gezinslid op basis van artikel 8 EVRM
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 april 2021, betreft het een beroep van een eiser met de Turkse nationaliteit die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om gezinshereniging te realiseren met zijn vader, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de eiser niet had aangetoond dat er sprake was van familieleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de standstillbepaling uit Besluit 1/80 niet van toepassing was, aangezien de referent afstand had gedaan van de Turkse nationaliteit en niet had aangetoond deze te hebben herwonnen. De rechtbank volgde de redenering van de verweerder dat er geen sprake was van familie- en gezinsleven, omdat de eiser en referent sinds 2006 gescheiden van elkaar leven. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat er meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen hem en zijn vader bestond, en dat de verweerder voldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag was afgewezen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.