In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) bij haar meerderjarige dochter in Nederland. De aanvraag, ingediend op 11 november 2019, werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 30 december 2019, omdat eiseres niet kon aantonen dat er sprake was van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie die de normale band tussen volwassen familieleden overstijgt, zoals vereist onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Eiseres voerde aan dat zij fysieke en psychische klachten heeft, waardoor zij hulpbehoevend is en alleen door haar dochter, de referente, kan worden verzorgd. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om haar gezondheidssituatie en de noodzaak van zorg door de referente aan te tonen. De overgelegde doktersverklaring was niet voldoende om aan te tonen dat eiseres volledig hulpbehoevend was.
De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van 'more than normal emotional ties' en dat er derhalve geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven bestond. De rechtbank kon daarom geen belangenafweging maken en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.