In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Griekse statushouder. De verzoeker had tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarbij zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk was verklaard. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor uitzetting naar Griekenland in afwachting van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) over de situatie van terugkerende Griekse statushouders.
De voorzieningenrechter heeft op 24 juni 2021 de zaak behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De voorzieningenrechter overwoog dat de ABRvS op 6 januari 2021 vragen had gesteld aan de Staatssecretaris over de situatie van statushouders in Griekenland, maar dat er nog geen uitspraak was gedaan. Gezien de mogelijke impact van de ABRvS-uitspraak op de zaak van de verzoeker, oordeelde de voorzieningenrechter dat het verzoeker belang had om de uitkomst van het beroep in Nederland af te wachten. Daarom werd het bestreden besluit geschorst en werd bepaald dat de verzoeker niet mocht worden uitgezet totdat er op het beroep was beslist.
Daarnaast werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die op € 534,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.