ECLI:NL:RBDHA:2021:16124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
NL21.9987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland en medische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A.M.H. van de Wal, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat hij in Duitsland niet de juiste medische behandeling had gekregen en dat zijn overdracht naar Nigeria in strijd zou zijn met het non-refoulement beginsel.

De rechtbank overwoog dat het aan eiser was om aan te tonen dat Duitsland niet voldeed aan de internationale verplichtingen met betrekking tot asielzoekers. Eiser slaagde hier niet in, aangezien hij geen bewijs had geleverd van structurele tekortkomingen in het Duitse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank concludeerde dat Duitsland zich aan de richtlijnen houdt en dat de asielaanvraag van eiser in Duitsland correct was behandeld. Eiser had ook geen individuele garanties kunnen aantonen die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden.

De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van eiser niet zodanig bijzonder waren dat de Staatssecretaris de asielaanvraag in Nederland had moeten behandelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.9987
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. I. Petkovski), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.9988, op 13 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Duitse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat ten opzichte van Duitsland in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder had in ieder geval toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Allereerst heeft hij in Duitsland namelijk niet de juiste en nodige medische behandeling gekregen voor zijn fysieke en psychische klachten. Verder voert eiser aan dat hij in strijd met het principe van non-refoulement door Duitsland zal worden overgedragen aan Nigeria. Uit verschillende openbare artikelen blijkt dat terugkeer naar Nigeria in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Eiser behoort tot de Biafra en behoort op basis
daarvan bescherming te krijgen, maar dit is in Duitsland niet gebeurd. Eiser verwijst onder meer naar het Ambtbericht over Nigeria van maart 2021. Eiser heeft verder geprobeerd om zijn rechten geëffectueerd te krijgen, maar hij heeft geen gebruik kunnen maken van zijn minimale rechten als asielzoeker. Hij moest namelijk veel geld betalen om een advocaat in te schakelen, terwijl hij recht heeft op kosteloze rechtsbijstand. Verder heeft hij wel een twintigtal advocaten benaderd om in hoger beroep te gaan, maar die hadden ofwel geen tijd, ofwel wilden ze geld ontvangen. Eiser heeft ter onderbouwing correspondentie met enkele advocaten in Duitsland overgelegd.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Duitsland. Het is aan eiser om aan te tonen dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van structurele tekortkomingen in het Duitse asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft een asielaanvraag ingediend, deze is in behandeling genomen en hij heeft hier ook een beslissing op gekregen. Ook is eiser in beroep gegaan tegen deze beslissing. Vervolgens is eiser niet in hoger beroep gegaan en heeft hij er zelf voor gekozen om uit Duitsland te vertrekken. Op zijn individuele relaas heeft eiser antwoord ontvangen en verweerder mag ervan uitgaan dat Duitsland zich houdt aan zijn internationale verplichtingen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland dit niet doet. Dat hij het niet eens is met de beslissing op zijn asielaanvraag, maakt niet dat Duitsland zich niet aan de internationale richtlijnen houdt. Eiser heeft verder met het ambtsbericht over Nigeria van maart 2021 (voor zover relevant) niet aangetoond dat zijn asielverzoek in Nederland anders zou zijn beoordeeld. Overigens moet ook in Nederland een individuele beoordeling plaatsvinden. Duitsland garandeert verder met het claimakkoord dat een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement omdat eiser vreest dat hij naar zijn land van herkomst zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook niet.
5. Verder overweegt de rechtbank dat Duitsland niet in strijd met de richtlijnen handelt door eiser niet in alle omstandigheden kosteloze rechtsbijstand aan te bieden. Artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn biedt lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Het door Duitsland gehanteerde systeem dat een vreemdeling recht heeft op kosteloze bijstand indien door de rechter wordt beoordeeld dat het beroep een kans van slagen heeft, is dus in overeenstemming met de Procedurerichtlijn. Eiser heeft een advocaat gehad tijdens zijn eerste procedure. Uit de correspondentie met enkele advocaten die eiser heeft overgelegd blijkt dat hij een advocaat heeft gezocht voor een vervolg. Dat het hem niet gelukt is om een advocaat te vinden, om wat voor reden dan ook, betekent niet dat dit in het geheel niet mogelijk is of dat Duitsland hiermee zijn verdragsverplichtingen schendt. Verder heeft eiser ook niet onderbouwd dat de Duitse autoriteiten hem niet de juiste medische zorg hebben geboden. Indien eiser van mening is dat Duitsland in strijd met de richtlijnen handelt, is het aan hem om daarover in Duitsland te klagen bij de (hogere) autoriteiten. Het is niet gebleken dat klagen voor hem onmogelijk of zinloos is.
6. Eiser voert verder aan dat hij vanwege zijn medische problemen een kwetsbaar persoon is in de zin van artikel 21 van de Opvangrichtlijn en de arresten Popov en Tarakhel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Verweerder heeft daarom ten onrechte geen individuele garanties gevraagd. Verder doet eiser een beroep op het arrest C.K. en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Er bestaan bezwaren tegen de overdracht omdat de overdracht zijn benodigde medische behandeling belemmert. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 3 november 2017 volgt dat ook wanneer geen sprake is van een behandeling, verweerder moet beoordelen of overdracht leidt tot schending van artikel 4 van het Handvest. Overdracht is daarom in strijd met artikelen 3 en 13 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Verder heeft verweerder ten onrechte geen gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
7. De rechtbank overweegt dat eiser ter onderbouwing van zijn medische klachten een medisch patiëntendossier heeft overgelegd en dat hieruit onder andere blijkt dat eiser klachten heeft aan zijn knie en enkel en dat hij een te hoge bloeddruk heeft. Uit dit dossier blijkt echter niet dat eiser onder specialistische behandeling staat of dat Nederland het aangewezen land is om eiser te behandelen. Verweerder mag ervan uitgaan dat de medische behandelmogelijkheden in Duitsland van een vergelijkbaar niveau zijn. Dat eiser stelt dat er in Nederland meer aandacht is voor zijn medische klachten maakt dit niet anders. Eiser kan namelijk ook in Duitsland hierom verzoeken. Eiser heeft hiermee ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bijzonder kwetsbaar is of dat verweerder om individuele garanties had moeten vragen. Verder is de rechtbank van oordeel dat eiser met de medische gegevens niet de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand heeft aangetoond en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht.
8. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiser dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
20 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. P.J.M. Mol T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.