8.2.De vaste jurisprudentie van de ABRvS over het vaststellen van identiteit en familierechtelijke relatie in het kader van nareis is naar het oordeel van de rechtbank van overeenkomstige toepassing. Bij onderhavige zaak en bij nareiszaken gaat het immers om familieleden die naar Nederland willen komen die tegen dezelfde problemen kunnen aanlopen bij het aannemelijk maken van hun identiteit. In zijn uitspraak van
16 september 2019 overweegt de ABRvS dat uit het arrest E. tegen Nederland van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat gaat over het bewijzen van een gezinsband bij een aanvraag om gezinshereniging, volgt dat het initiatief om bewijsmiddelen te leveren en informatie te geven bij de betrokkenen ligt. De staatssecretaris moet vervolgens het overgelegde bewijsmateriaal en de afgelegde verklaringen onderzoeken. Verder moet de staatssecretaris rekening houden met de belangen van betrokken kinderen en ervoor zorgen dat de eisen die hij stelt aan bewijsmiddelen, verklaringen en uitleg, evenredig zijn aan de aard en het niveau van de problemen waarmee de betrokkenen worden geconfronteerd.
9. Vast staat dat er geen officiële identificerende documenten zijn overgelegd om de identiteit van eiseres aan te tonen. De vraag die de rechtbank in dit verband moet beantwoorden, is of verweerder in dit verband voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres haar identiteit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij geen bewijsnood heeft aangenomen voor het ontbreken van officiële documenten. Uit de beslissing van 17 december 2020, waarbij de aanvraag om een mvv in het kader van nareis van eiseres naar de gestelde oom van eiseres, [E] , is afgewezen, volgt dat verweerder wel bewijsnood heeft aangekomen. In die beslissing overweegt verweerder dat een Syrische burger vanaf zijn veertiende levensjaar een identiteitsbewijs moet hebben, waardoor het aannemelijk is dat eiseres niet beschikt over een identiteitsbewijs. Zij is immers jonger dan veertien jaar. Ter zitting op 26 april 2021 heeft verweerder verklaard dat het niet juist is dat er bewijsnood is aangenomen in de beslissing van 17 december 2020. De rechtbank ziet echter dat verweerder in de beslissing van 17 december 2020 een gemotiveerd standpunt heeft ingenomen. In het bestreden besluit heeft verweerder hierover alleen overwogen dat een identiteitskaart inderdaad pas verplicht is vanaf de leeftijd van veertien jaar, maar dat een identiteitskaart niet het enige officiële document is dat Syrische burgers kunnen krijgen. Gelet op de verklaringen die eiseres heeft gegeven, namelijk dat de (gestelde) moeder van eiseres is gevlucht uit Syrië op het moment dat zij zwanger was van eiseres en dat eiseres vervolgens in Turkije is geboren, vindt de rechtbank het niet onaannemelijk dat eiseres niet in het bezit kan zijn van officiële documenten.
11. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres met alle overgelegde indicatieve documenten haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft ten aanzien van het individueel uittreksel uit het bevolkingsregister gemotiveerd dat het uittreksel positief is beoordeeld, maar dat het niet klopt aangezien op het document staat dat eiseres in [geboorteplaats 2] is geboren en niet in [geboorteplaats 1] . Ook ten aanzien van het Turkse identiteitsbewijs (kimlic) heeft verweerder gemotiveerd dat hij daar niet van kan uitgaan aangezien het niet duidelijk is waarop het document is gebaseerd en omdat sprake is van een contra-indicatie omdat de geboorteplaats niet overeenkomt met het individueel uittreksel. Eiseres heeft hierover toegelicht dat uit het Thematisch ambtsbericht documenten in Syrië 2017 volgt dat het mogelijk is om je vanuit het buitenland te laten registreren met als geboorteplaats [geboorteplaats 1] . Deze verklaring vindt de rechtbank niet onaannemelijk, verweerder heeft deze verklaring onvoldoende betrokken bij zijn besluitvorming. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het op zich vreemd is dat er geen geboorteakte is. Daarbij heeft verweerder verwezen naar de brief van Vluchtelingenwerk van 18 juni 2019, waarbij is aangegeven dat er een geboortebewijs is. De rechtbank heeft geconstateerd dat dit inderdaad in de brief van 18 juni 2019 is vermeld. Bij de aanvraag is echter een geboortebewijs van een Turks ziekenhuis overgelegd dat niet ziet op de geboorte van eiseres, maar op de geboorte van een jongen. De rechtbank gaat ervanuit dat Vluchtelingenwerk dit abusievelijk heeft opgenomen in de brief van 18 juni 2019. Ter zitting heeft [B] , de gestelde opa van eiseres, verklaard dat er geen geboortebewijs werd afgegeven in het ziekenhuis toen eiseres is geboren omdat de moeder van eiseres vluchteling was en nog geen officiële status had. Deze verklaring acht de rechtbank niet onaannemelijk. Verweerder heeft deze verklaring voor het ontbreken van een geboorteakte onvoldoende betrokken in zijn beoordeling van de indicatieve documenten.
12. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres met de overgelegde documenten de identiteit van haar gestelde ouders niet heeft aangetoond, waardoor ook de identiteit van eiseres vastgesteld zou kunnen worden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. De identiteit van de gestelde moeder van eiseres, [C] , is aangetoond. Dit heeft verweerder ook erkend. Verweerder heeft gemotiveerd dat met het overgelegde familieboekje, familie-uittreksel en het huwelijksuittreksel geen familierechtelijke relatie tussen eiseres en haar ouders is aangetoond. Eiseres heeft toegelicht dat bij een individueel uittreksel uit het bevolkingsregister alleen de voornaam van de vader wordt vermeld. Bij wijze van voorbeeld verwijs eiseres naar het individueel uittreksel uit het bevolkingsregister van [C] . De rechtbank constateert dat bij het individueel uittreksel uit het bevolkingsregister van [C] ook enkel de voornaam van haar vader vermeld staat. Ook heeft eiseres toegelicht dat uit de huwelijksakte tussen [I] en [C] en het individueel uittreksel waarop de voornaam [I] staat vermeld, volgt dat eiseres is geboren uit het huwelijk tussen [C] en [I] . De rechtbank vindt deze uitleg niet onaannemelijk. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het voorgaande onvoldoende heeft betrokken bij de beoordeling van de familierechtelijke relatie tussen eiseres en haar gestelde ouders.
13. De rechtbank is ook van oordeel dat, gelet op het voorgaande, niet op voorhand ongeloofwaardig is dat [I] de vader is van eiseres. De gestelde vader van eiseres is in elk geval niet meegegaan naar Turkije en het staat vast dat [C] inmiddels is hertrouwd. Dat de identiteit van de vader niet met officiële documenten is aangetoond, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zwaarwegend om geen nader onderzoek aan te bieden aan eiseres. De rechtbank neemt daarbij de aard en het niveau van de problemen in aanmerking waarmee de betrokkenen worden geconfronteerd om informatie over de vader van eiseres te verkrijgen. De rechtbank stelt verder vast dat ter zitting is verklaard dat de gestelde vader van eiseres inmiddels is overleden en dat er een overlijdensakte onderweg is naar Nederland.
14. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt aan de hand van de voorhanden zijnde documenten. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg ligt van verweerder om een nader onderzoek aan te bieden in de vorm van een DNA-onderzoek en/of een identificerend gehoor. Verweerder kan de aangekondigde overlijdensakte bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar beoordelen en betrekken bij zijn heroverweging.
15. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat eiseres wordt opgevangen in het gezin van de schoondochter van referente, waardoor eiseres als jonge minderjarige niet alleen zou achterblijven in een schrijnende situatie. Inmiddels is de schoondochter van referente nagereisd naar Nederland en verblijft eiseres tijdelijk bij de voormalige buren van de schoondochter van referente. Ter zitting is namens eiseres aangevoerd dat dit slechts tijdelijk onderdak is, om te voorkomen dat eiseres opgevangen zou moeten worden in een weeshuis. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat niet is gebleken dat de opvang niet duurzaam is en dat eiseres dat nader moet onderbouwen. Nu de huidige situatie van eiseres onduidelijk is, kan verweerder dit betrekken bij het onderzoek voor de nieuwe te nemen beslissing op bezwaar.
16. De rechtbank verklaart het beroep gegrond wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Nu verweerder een aanvullend onderzoek zal moeten aanbieden aan eiseres, ziet de rechtbank geen aanleiding om de gebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Om diezelfde reden ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Aangezien het op de weg ligt van verweerder om een DNA-onderzoek en/of een identificerend gehoor aan te bieden aan eiseres voordat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt, stelt de rechtbank hiervoor een termijn van acht weken.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht aan eiser moet vergoeden.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die betalen. De proceskosten die verweerder aan eiseres moet betalen worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Eiseres heeft zich laten bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde heeft vier proceshandelingen verricht: het indienen van het beroepschrift tegen het bestreden besluit (1 punt), het verschijnen ter zitting (1 punt), het indienen van een zienswijze op de aanvullende motivering van verweerder (0,5 punt) en het verschijnen op de nadere zitting (0,5 punt). Deze proceshandelingen leveren 3 punten op met een waarde van
€ 748,- per punt. De wegingsfactor bepaalt de rechtbank op 1. De rechtbank stelt de kosten daarom vast op € 2.244,-.