ECLI:NL:RBDHA:2021:16087

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
NL20..20934 & NL20.20935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van beroep in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, is op 29 april 2021 een verzoek om proceskostenvergoeding behandeld. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. G. van Reemst, hebben een verzoek ingediend om vergoeding van hun proceskosten na het intrekken van hun beroep tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door F. el Benaissati. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 26 april 2021 heeft aangegeven bereid te zijn om de proceskosten van verzoekers te vergoeden tot een bedrag van € 267,-.

De rechtbank heeft in overweging genomen dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, zoals bepaald in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de relevante artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) geraadpleegd om te bepalen of verzoekers recht hebben op een vergoeding van hun proceskosten. Verzoekers waren in beroep gegaan omdat verweerder niet tijdig had beslist op hun aanvragen, en na een beslissing op 7 april 2021 hebben zij hun beroep ingetrokken.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoekers recht hebben op een vergoeding van de proceskosten, omdat verweerder pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen. Aangezien verzoekers een professionele juridische hulpverlener hebben ingeschakeld, is er een vast bedrag toegekend, waarbij de rechtbank de zaken als samenhangend heeft beschouwd. De rechtbank heeft echter een lagere vergoeding toegekend vanwege de aard van de zaak, wat resulteert in een totale vergoeding van € 267,-. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.20934 en NL20.20935
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [verzoekster], V-nummer: [V-nummer 1] , verzoekster en
[verzoeker], V-nummer: [V-nummer 2] , verzoeker, hierna gezamenlijk: verzoekers,
(gemachtigde: mr. G. van Reemst), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: F. el Benaissati).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekers om vergoeding van hun proceskosten.
Verweerder heeft op 26 april 2021 laten weten dat hij bereid is de proceskosten van
verzoekers te vergoeden tot een bedrag van € 267,-.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De rechtbank kan beslissen dat een van de partijen de proceskosten van de andere partij moet betalen. Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. Verzoekers zijn op 7 december 2020 in beroep gegaan, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op hun aanvragen. Op 7 april 2021 heeft verweerder alsnog een beslissing genomen op hun aanvragen. Verzoekers hebben daarna het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken. Verzoekers hebben daarbij de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
4. Omdat verweerder pas nadat verzoekers in beroep zijn gegaan een beslissing heeft genomen, krijgen verzoekers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) is dit een vast bedrag omdat verzoekers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hun een beroepschrift in te dienen. Omdat de rechtbank de zaken als samenhangende zaken ziet, wordt een bedrag toegekend zoals deze in één zaak zou worden gegeven. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt bovendien een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,-.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 267,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op: …. En zal openbaar worden gemaakt
door publicatie op rechtspraak.nl
29 april 2021

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.