ECLI:NL:RBDHA:2021:16087
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van beroep in bestuursrechtelijke procedure
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, is op 29 april 2021 een verzoek om proceskostenvergoeding behandeld. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. G. van Reemst, hebben een verzoek ingediend om vergoeding van hun proceskosten na het intrekken van hun beroep tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door F. el Benaissati. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 26 april 2021 heeft aangegeven bereid te zijn om de proceskosten van verzoekers te vergoeden tot een bedrag van € 267,-.
De rechtbank heeft in overweging genomen dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, zoals bepaald in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de relevante artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) geraadpleegd om te bepalen of verzoekers recht hebben op een vergoeding van hun proceskosten. Verzoekers waren in beroep gegaan omdat verweerder niet tijdig had beslist op hun aanvragen, en na een beslissing op 7 april 2021 hebben zij hun beroep ingetrokken.
De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoekers recht hebben op een vergoeding van de proceskosten, omdat verweerder pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen. Aangezien verzoekers een professionele juridische hulpverlener hebben ingeschakeld, is er een vast bedrag toegekend, waarbij de rechtbank de zaken als samenhangend heeft beschouwd. De rechtbank heeft echter een lagere vergoeding toegekend vanwege de aard van de zaak, wat resulteert in een totale vergoeding van € 267,-. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoekers.