ECLI:NL:RBDHA:2021:16082
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke beroep inzake verblijfsvergunning voor familieleven
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Sierra Leoonse nationaliteit, had op 7 april 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, gebaseerd op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met als doel verblijf voor familieleven. Deze aanvraag werd op 21 september 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen in het primaire besluit. Het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit werd op 22 februari 2021 ongegrond verklaard in het bestreden besluit. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 juni 2021 behandeld, waarbij verzoeker zich liet vertegenwoordigen door mr. D.W.M. van Erp en mr. D. van Elp als waarnemer. De verweerder, de Staatssecretaris, was vertegenwoordigd door mr. K.J. Dienders. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er een andere zaak, NL21.4300, aanhangig was, waarin de rechtbank al uitspraak had gedaan. Hierdoor was de noodzaak voor een voorlopige voorziening komen te vervallen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 juli 2021 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.