In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 16 juni 2021, wordt het verzet van drie Eritrese opposanten tegen een eerdere uitspraak van 4 december 2020 behandeld. In die eerdere uitspraak had de rechtbank het verzoek van de opposanten tot vergoeding van proceskosten afgewezen. De opposanten, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, stelden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij verantwoordelijk waren voor het laten uitvoeren van een DNA-onderzoek, terwijl zij meenden dat deze verplichting bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid lag. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris niet erkende dat het eerdere besluit van 12 september 2019 onrechtmatig was, en dat de opposanten zelf het DNA-onderzoek hadden laten uitvoeren, wat de Staatssecretaris aanleiding gaf om het eerdere besluit in te trekken en een nieuw besluit te nemen. De rechtbank concludeert dat de opposanten niet hebben aangetoond dat de eerdere uitspraak onjuist was en verklaart het verzet ongegrond. De uitspraak van 4 december 2020 blijft daarmee in stand.