ECLI:NL:RBDHA:2021:16056
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2021, betreft het een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekers, die in beroep zijn gegaan tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Op 19 januari 2021 nam de verweerder een besluit waartegen verzoekers in beroep gingen. Op 27 mei 2021 werd door de verweerder medegedeeld dat de bestreden beschikking van 19 januari 2021 was ingetrokken en dat er opnieuw op het bezwaarschrift zou worden beslist. Dit leidde ertoe dat verzoekers hun beroep introkken en een verzoek om vergoeding van proceskosten indienden.
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht, een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. De verweerder heeft in zijn brief van 27 mei 2021 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de vergoeding van de proceskosten van verzoekers. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 534,-, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor van 1. Daarnaast moet de verweerder ook het griffierecht aan verzoekers betalen, conform artikel 8:41 Awb.
De rechtbank beslist dat de verweerder in de proceskosten van verzoekers wordt veroordeeld tot een bedrag van € 534,-. Deze uitspraak is gedaan door rechter M.C. Verra, in aanwezigheid van griffier R.P. Stehouwer, en is op 30 juni 2021 uitgesproken en bekendgemaakt. De uitspraak zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met deze uitspraak, binnen een termijn van 6 weken na verzending.