ECLI:NL:RBDHA:2021:16043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/1584
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster, geboren in 2003 en van onbekende nationaliteit. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid [A]' op 22 februari 2021 was afgewezen. De verzoekster vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde voor uitzetting.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de staatssecretaris zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening. De rechter overwoog dat, hoewel het bestreden besluit niet geschorst kan worden, er aanleiding is om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, omdat er geen geschil meer bestaat over de uitzetting van de verzoekster. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de verzoekster niet uit Nederland mag worden verwijderd tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, vastgesteld op € 748,-, en heeft hij bepaald dat het door de verzoekster betaalde griffierecht van € 181,- door de staatssecretaris moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1584
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 juli 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster] ,geboren op [geboortedatum] 2003, van onbekende nationaliteit, verzoekster
V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M. Krikke),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid [A] ’ afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Nadat partijen de voorzieningenrechter toestemming hebben verleend om zonder zitting uitspraak te doen heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Wanneer tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen als verzoekster daarom vraagt. Als criterium voor het toewijzen van een voorlopige voorziening geldt dat onmiddellijke spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening moet vereisen. [1]
2. Verweerder heeft met de brief van 8 juni 2021 meegedeeld dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van de voorlopige voorziening.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het bestreden besluit op grond van artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet geschorst wordt, ook niet als tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder niet op grond van de Awb en de Vw zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op te schorten.
4. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoekster behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en een wegingsfactor 1).
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoekster uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 748,-.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).