ECLI:NL:RBDHA:2021:16039

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
NL21.6784
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser met Somalische nationaliteit afgewezen; rechtbank vernietigt besluit en draagt verweerder op nieuw besluit te nemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Somalische nationaliteit hebbende man, had een aanvraag voor een asielvergunning ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 26 april 2021, waarin zijn aanvraag als ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 19 mei 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de relatie van eiser met een vrouw, met wie hij een relatie had, beoordeeld. De staatssecretaris had deze relatie niet geloofwaardig geacht, ondanks dat de identiteit en herkomst van eiser wel als geloofwaardig werden erkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de relatie niet geloofwaardig was en dat er niet adequaat is doorgevraagd naar de risico's die eiser liep door deze relatie aan te gaan. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.6784
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een asielvergunning voor bepaalde tijd, in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Adam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1994 en heeft de Somalische nationaliteit. Verweerder heeft eisers asielaanvraag ongegrond verklaard. Hij heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser en het feit dat hij gepest en beledigd is in Somalië vanwege zijn etniciteit als lid van de [A] , geloofwaardig gevonden. Verweerder heeft eisers relatie met [B] en de daaruit voortvloeiende problemen echter niet geloofwaardig gevonden. Volgens verweerder leiden de geloofwaardige elementen er niet toe dat eiser recht heeft op internationale bescherming.
Eiser is het niet eens met het besluit. De rechtbank gaat hierna in op de gronden die eiser daarover aanvoert.
Niet meteen melden in Italië
2. Eiser voert aan dat het feit dat hij zich in Italië niet na of kort na aankomst in dat
land, maar pas later heeft gemeld voor internationale bescherming, niet betekent dat hij daar geen oprechte en dringende behoefte aan heeft.
2.1.
De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het niet meteen melden voor internationale bescherming afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser, omdat daaruit niet direct een dringende behoefte aan internationale bescherming blijkt.1
Aangaan relatie
3. Eiser voert verder aan dat hij niet ongerijmd heeft verklaard over het aangaan van een relatie met [B] . Verweerder motiveert volgens eiser niet waarom de verklaringen onvoldoende zijn dat hij en [B] verliefd waren op elkaar en wel hebben nagedacht over een relatie tussen een lid van de [C] en de [D] stam, dat eiser de risico’s niet goed heeft ingeschat door zijn verliefdheid, dat zijn vriend hem waarschuwde voor de relatie, maar dat hij verblind was door liefde en de problemen niet wilde zien, en dat zij niet ver vooruitkeken in de hoop dat hun liefde alles zou overwinnen.
3.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Eiser heeft in het gehoor verklaard zich van jongs af aan bewust te zijn van het feit dat hij van een lagere stam (de [D] ) is, en dat hij daar problemen van heeft ondervonden. In dat licht heeft verweerder uitgebreidere verklaringen mogen verwachten van eiser over het aangaan van de relatie met [B] (wiens vader van de [C] is) en de manier waarop eiser de risico’s van die relatie op dat moment heeft ingeschat.
Kennis van de familie van [B]
4. Eiser betoogt daarnaast dat verweerder niet duidelijk heeft gemaakt wat hij bedoelt met het verwachten van ‘enige kennis’ van eiser over [B] ’s familie. Eiser heeft met zijn verklaringen zijn kennis over die familie aangetoond. Dat eiser niet wist te verklaren over de stam van [B] ’s moeder, komt volgens hem omdat die stam voor eiser geen directe relevantie had. Eiser heeft wel kunnen verklaren over de stam van [B] ’s vader, aldus eiser.
4.1.
Dit betoog slaagt. Eiser heeft in het nader gehoor uitgebreide verklaringen uitgelegd met betrekking tot zijn kennis van de [C] stam van de vader van [B] . Eiser heeft daarbij verteld dat [B] tot de [C] stam behoort. Hij heeft vervolgens op alle vragen van verweerder daarover antwoord kunnen geven. Zo heeft eiser kunnen vertellen over de [C] in het algemeen, waar deze stam voorkomt in Somalië, over de rangorde van die stam en over de substammen. Gelet daarop heeft verweerder in het besluit ten onrechte niet geconcretiseerd wat hij bedoelt met het verwachten van ‘enige kennis’ van eiser over de familie van [B] en hun stam. Daarbij komt dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat hij eiser niet langer tegenwerpt dat hij geen kennis heeft van de stam van [B] ’s moeder, de Ogaden. De beroepsgrond slaagt.
Gevoelens voor [B]
5. Eiser voert verder aan dat hij wel voldoende verklaard heeft over zijn gevoelens voor [B] . Eiser heeft in het gehoor aangegeven dat [B] speciaal was door de manier waarop
1. Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 15 november 2019, ECLI:NL:RBOVE:20129:3452; vergelijk ook de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 15 januari 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:145.
zij met hem omging, en dat hij zich vereerd voelde. Eiser wijst er in beroep ook op dat het zijn eerste echte fysieke relatie was. Het is voor eiser ook niet eenvoudig om onder woorden te brengen wat [B] voor hem zo speciaal maakte. Tijdens het gehoor is volgens hem ten onrechte niet doorgevraagd over de songs die eiser doen herinneren aan speciale momenten met [B] .
5.1.
Deze grond slaagt niet. Eiser geeft in het gehoor op de vraag wat [B] zo speciaal maakte, geen duidelijk maar een algemeen antwoord. Hij zegt namelijk dat Allah haar zo leuk heeft gemaakt en dat hij haar speciaal vond. Uit Werkinstructie 2019/18 volgt dat verweerder gehouden is om door te vragen als hij een antwoord van een vreemdeling te algemeen vindt. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat dit is gebeurd. De vraag is herhaald, uitgelegd en nogmaals is gevraagd wat [B] speciaal maakte. Eisers antwoord is dan dat hij zag hoe zij met hem omging. Hem wordt daarop gevraagd wat zij dan deed en eiser geeft dan aan dat hij er niets anders van kan maken. Verweerder heeft dan ook in het besluit aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij te algemeen verklaard heeft over zijn gevoelens voor [B] .
Afspreken met [B]
6. Eiser wijst erop dat verweerder niet langer tegenwerpt dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de terugkeer naar zijn werk na zijn ziekenhuisopname en over de locaties waar eiser en [B] elkaar daarna hebben ontmoet. Over de ongerijmdheid die verweerder heeft gezien in het afspreken op een locatie naast eisers werk, heeft eiser al aangegeven dat zij elkaar troffen op een andere plek op de markt die niet direct naast zijn werkplek was. Bovendien zijn zij na een korte periode ondergedoken.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt. Verweerder heeft in het besluit ten onrechte opgenomen dat niet valt in te zien dat eiser een dergelijk risico nam door af te spreken met [B] in het openbaar. Het is niet de taak van verweerder om een eigen risico-inschatting te maken van de situatie, maar om te beoordelen of de verklaringen die eiser over zijn eigen risico- inschatting heeft gegeven consistent en voldoende uitgebreid zijn. Daarbij komt dat eiser heeft verklaard twee keer kort te hebben afgesproken met [B] . Verweerder heeft in het gehoor niet doorgevraagd over de manier waarop eiser met [B] afsprak en hoe eiser de risico’s daarvan toen heeft ingeschat. De beroepsgrond slaagt.
Zoeken van hulp
7. Verweerder werpt volgens eiser ten onrechte tegen dat hij en zijn moeder geen hulp hebben gezocht bij hun stam of de Somalische autoriteiten voor het probleem met [B] ’s familie. Eisers huwelijk met [B] is taboe binnen de stam en zal leiden tot uitstoting, waaruit duidelijk blijkt dat eiser in die situatie geen hulp kon krijgen. Eiser heeft zijn standpunt nader onderbouwd door te verwijzen naar het algemeen ambtsbericht over Somalië van november 2017.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt. Verweerder heeft in het gehoor aan eiser gevraagd of hij nog bij anderen hulp heeft gezocht dan de politie. Eiser heeft daarop nee geantwoord, maar verweerder heeft daarna niet gevraagd waarom eiser dat niet heeft gedaan en of hij bij zijn stam terecht kon. Verweerder heeft daarnaast in het besluit ten onrechte opgenomen dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij niet bij de politie terecht kon voor hulp. Eiser heeft namelijk verklaard dat zijn moeder niet is geholpen door de politie bij haar aangifte, en dat zij door de politie beledigd en bedreigd is, wat naar het oordeel van de rechtbank een
voldoende onderbouwing is voor het feit dat eiser niet zelf ook een poging bij de politie heeft gedaan om hulp te krijgen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ondeugdelijk gemotiveerd waarom het bevreemdend is dat eiser niet bij de politie, zijn stam of bij anderen hulp heeft gevraagd.
8. Eiser brengt in beroep verder argumenten naar voren over de beoordeling van verweerder van het risico bij terugkeer naar Somalië.
8.1.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, namelijk dat verweerder meerdere onderdelen van de geloofwaardigheidsbeoordeling ondeugdelijk gemotiveerd heeft, komt de rechtbank nu niet toe aan bespreking van de gronden over het risico bij terugkeer. Niet valt namelijk uit te sluiten dat de nieuwe beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers relatie met [B] gevolgen zal hebben voor de beoordeling van het risico bij terugkeer.
De rechtbank wijst in dit kader wat betreft het op de hoogte zijn van [B] ’s dood bij haar familie nog wel op het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank is bij de beoordeling van het risico bij terugkeer niet zozeer relevant
hoe[B] ’s familie op de hoogte is geraakt van haar overlijden, maar
ofzij dat zijn. De vraag is namelijk of eiser bij
terugkeer te vrezen heeft voor [B] ’s familie.
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen of het geschil finaal te beslechten, omdat het aan verweerder is om – eventueel na een aanvullend gehoor – de verklaringen van eiser opnieuw integraal te beoordelen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder moet binnen zes weken een nieuw besluit op eisers asielaanvraag nemen.
10. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, stelt de rechtbank deze kosten vast op € 1.068,-
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na plaatsing van deze uitspraak in het digitaal dossier een nieuw besluit te nemen op eisers asielaanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 2 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.