ECLI:NL:RBDHA:2021:16025

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
AWB 21/7504
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening beëindiging Rva-verstrekking asielzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een asielzoeker, had eerder uitstel van vertrek gekregen op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Gedurende deze periode ontving zij Rva-verstrekking. Echter, op 13 december 2021 heeft het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Coa) haar medegedeeld dat deze verstrekking per 25 december 2021 zou eindigen. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om de beëindiging van de Rva-verstrekking te voorkomen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen. De rechter overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. In dit geval was er echter geen aanleiding om de beëindiging van de Rva-verstrekking te voorkomen. Verzoekster had vanaf 26 november 2021 geen rechtmatig verblijf meer en de Rva-verstrekking eindigde vier weken na die datum. Bovendien was er geen acute medische noodsituatie aangetoond die een uitzondering op de beëindiging van de verstrekking rechtvaardigde.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster, hoewel zij haar Rva-voorziening liever wilde behouden, niet in een situatie verkeerde waarin haar noodzakelijke medische behandelingen in gevaar zouden komen. De uitspraak werd telefonisch meegedeeld en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/7504

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 december 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Coa), verweerder

(gemachtigde: mr. I. van der Valk).

Procesverloop

Aan verzoekster is voor de periode van 26 mei 2021 tot 26 november 2021 uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Gedurende die tijd heeft verzoekster Rva [1] -verstrekking gehad.
Bij besluit van van 13 december 2021 heeft verweerder aan verzoekster medegedeeld dat haar Rva-verstrekking per 25 december 2021 zal worden beëindigd.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om de beëindiging van de Rva-verstrekking te voorkomen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Artikel 8:83, vierde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken nu de Rva-verstrekking van verzoekster uiterlijk 25 december 2021 eindigt.
3. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en overweegt daartoe het volgende.
4. Vanaf 26 november 2021 heeft verzoekster geen rechtmatig verblijf meer op grond van artikel 64 van de Vw. De Rva-verstrekking van verzoekster eindigt daarom vier weken na die datum [2] , op 25 december 2021. Uit het verweerschrift blijkt dat verzoekster administratief ingeschreven staat bij het COa. Het gaat hier niet om opvang, maar om financiële verstrekkingen.
5. Verzoekster heeft op 7 december 2021 een nieuwe aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek maar daar is nog niet op beslist. Anders dan verzoekster betoogt kan zij hangende de aanvraag om uitstel van vertrek niet in aanmerking worden gebracht voor verstrekkingen van de Rva. Dit komt haar alleen toe als haar daadwerkelijk uitstel van vertrek is verleend.
6. Verzoekster heeft verder niet aangetoond dat sprake is van een acute medische noodsituatie, op grond waarvan er aanleiding voor verweerder kan bestaan om niet over te gaan tot beëindiging van de Rva-verstrekking. Zij lijdt aan post-COVID syndroom en ervaart daardoor fysieke en psychische klachten. Maar niet is gebleken dat haar medische omstandigheden zo ernstig zijn dat zonder onmiddellijke behandeling een medische noodsituatie ontstaat.
7. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster haar Rva-voorziening liever wil behouden, zal zij zonder Rva-verstrekking de noodzakelijke medische behandelingen niet mislopen. Zij kan immers in het geval van een noodzakelijke medische behandeling een beroep doen op artikel 10, tweede lid, van de Vw.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Tijsma, griffier. De beslissing is telefonisch meegedeeld op 24 december 2021.
De voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3, derde lid, onder f, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere vreemdelingen 2005 (Rva).
2.Op grond van artikel 7, eerste lid, onder d, van de Rva.