ECLI:NL:RBDHA:2021:16017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4585
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een werknemer onder de Wet WIA na bezwaar tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 november 2021, betreft het een geschil tussen de minister van Infrastructuur en Milieu en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen over de arbeidsongeschiktheid van een werknemer. De werknemer, die als senior inspecteur werkte, was sinds 16 september 2014 arbeidsongeschikt door medische klachten. De rechtbank beoordeelt de besluiten van de verzekeringsartsen die de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer op 80-100% hebben vastgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de onderbouwing van de kans op herstel onvoldoende is. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat de verzekeringsartsen niet voldoende hebben aangetoond dat de ingezette medische behandeling zou leiden tot verbetering van de belastbaarheid van de werknemer. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen de inschatting van de kans op herstel niet adequaat hebben onderbouwd, en dat de werknemer niet duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA. De rechtbank draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/4585

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2021 in de zaak tussen

de minister van Infrastructuur en Milieu, te Den Haag, eiser,

(gemachtigde: mr. A.E. Schat),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder,
(gemachtigde: A.G. Lavrijsen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij]te [woonplaats] (hierna: de werknemer).

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2018 (het primaire besluit) is de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ongewijzigd vastgesteld op 80-100%. De loongerelateerde uitkering die de werknemer ingevolge de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) ontvangt blijft ongewijzigd.
Bij besluit van 29 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en arts-gemachtigde J.R.M. Blekemolen. Verweerder en de werknemer zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
De rechtbank heeft naar aanleiding van het verhandelde ter zitting het onderzoek heropend en eiser de gelegenheid geboden om nadere medische stukken aan de rechtbank te doen toekomen.
Op 26 november 2020 heeft de rechtbank medische stukken van eiser ontvangen. Deze stukken zijn aan partijen verzonden met de mededeling dat zij desgewenst daarop kunnen reageren.
De rechtbank heeft op 29 januari 2021 van verweerder een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ontvangen. Deze stukken zijn aan partijen verzonden met de mededeling dat zij desgewenst daarop kunnen reageren.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 30 maart 2021 om toestemming gevraagd om de zaak verder schriftelijk, zonder nadere zitting, te behandelen. Eiser heeft op 14 mei 2021 laten weten een nadere mondelinge behandeling te wensen.
Op 30 september 2021 heeft een nadere mondelinge behandeling plaatsgevonden via beeldverbinding. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en arts-gemachtigde Blekemolen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook de werknemer is verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is eigenrisicodrager – zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet WIA – voor betaling van het daarvoor in aanmerking komende deel van de WGA-uitkering. De werknemer was laatstelijk werkzaam als senior inspecteur bij eiser, voor 35,86 uur per week. De werknemer is op 16 september 2014 uitgevallen voor dit werk met medische klachten. Met ingang van 13 september 2016 is aan de werknemer een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. Op 2 juli 2018 heeft de werknemer een verzoek om een herbeoordeling ingediend, omdat zijn gezondheidssituatie was verslechterd. De werknemer is daarop gezien door de primaire verzekeringsarts en de primaire arbeidsdeskundige heeft telefonisch contact gehad met de werknemer. Vervolgens heeft verweerder in het primaire besluit de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer ongewijzigd vastgesteld op 80 tot 100%.
3. Het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit is in het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan het rapport van de verzekeringsarts b&b van 28 mei 2019 ten grondslag gelegd.
4.1
Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Volgens eiser heeft de verzekeringsarts in b&b de medische informatie van psychiater T.J.H.P. Thielen van 1 april 2019 onjuist geïnterpreteerd. Het behandeldoel van de psychiater is dat de werknemer beter met zijn huidige thuisomstandigheden leert omgaan en niet dat daarmee de belastbaarheid van de werknemer voor arbeid zal worden verhoogd. De werknemer mist de energie om tot verbetering van zijn belastbaarheid te komen. Deze argumenten onderbouwen een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid van de werknemer, aldus eiser. Ook uit wetenschappelijke literatuur blijkt dat de lange termijn prognose voor mensen met autisme niet bepaald gunstig is te noemen. Maar liefst 89% van de mensen met een autisme spectrum stoornis wordt en blijft arbeidsongeschikt. Gelet hierop vindt eiser dat verweerder opnieuw de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer moet beoordelen.
4.2
Naar aanleiding van het beroepschrift van eiser heeft de verzekeringsarts b&b op 28 november 2019 een nader rapport uitgebracht. Daarin concludeert de verzekeringsarts b&b dat het beroepschrift en de daarbij overgelegde stukken geen nieuwe medische informatie betreft en geen aanleiding geven om zijn standpunt te wijzigen. Ook de na de zitting (van 5 november 2020) door eiser in het geding gebrachte medische informatie van psychiater Thielen, van 26 oktober 2020 en van GZ-psycholoog drs. W.V. Kortooms, van 17 november 2020, is voorgelegd aan de verzekeringsarts b&b. Blijkens het nader rapport van 26 januari 2021 ziet de verzekeringsarts b&b ook in deze informatie geen aanknopingspunten het standpunt te herzien. Volgens de verzekeringsarts b&b blijkt uit de overgelegde informatie – anders dan eiser heeft betoogd – dat verbetering van de mogelijkheden mag worden verwacht.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de werknemer volledig arbeidsongeschikt is. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de ongewijzigde volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer op de datum in geding, 24 september 2018, ook duurzaam is in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zodat de werknemer op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
5.2
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
5.3
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient een verzekeringsarts een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet een inschatting worden gemaakt van de herstelkansen van de verzekerde, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van duurzaamheid in de vorenbedoelde zin gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en duidelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. [1]
5.4
De primaire verzekeringsarts heeft naar aanleiding van het verzoek tot herbeoordeling van de werknemer op 14 september 2018 een medische rapportage opgesteld. De primaire verzekeringsarts concludeert dat de actuele belastbaarheid van de werknemer valt binnen de bandbreedte van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zoals opgesteld tijdens de beoordeling in het kader van het einde van de wachttijd. Volgens de primaire verzekeringsarts kan de belastbaarheid van de werknemer op termijn mogelijk nog verbeteren. Een medische ingreep die de werknemer op 13 augustus 2018 heeft ondergaan, te weten een kaaktranspositie, kan van positieve invloed zijn op de functionele mogelijkheden in het algemeen en op het persoonlijk functioneren en de werktijden in het bijzonder. Omdat de ingreep zeer recent plaatsvond, kan het effect op de belastbaarheid op dat moment nog niet worden overzien. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen van de werknemer vervolgens vastgelegd in een FML van 14 september 2018.
5.5
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b medisch onderzoek verricht. In het rapport van 28 mei 2019 staat onder meer vermeld dat de OSAS door de kaaktranspositie succesvol is behandeld, maar dat de ingreep, vooralsnog, geen verbetering heeft opgeleverd ten aanzien van de vermoeidheidsklachten. Daarnaast werd verwacht dat beperkingen op persoonlijk en sociaal vlak zouden kunnen afnemen door behandeling voor de psychogene problematiek. Echter, zo stelt de verzekeringsarts b&b vast, is gebleken dat die behandeling op dit moment niet voorop staat, maar dat eerst gekeken wordt naar de mogelijkheid van begeleiding gericht op de thuissituatie. Behandeling zal daarna nog worden opgepakt, zo leidt de verzekeringsarts b&b af uit de door hem opgevraagde informatie van de behandelend psychiater Thielen van 1 april 2019. Volgens de verzekeringsarts b&b is het leren aangeven van en accepteren van grenzen van belang voor het herstel van de werknemer. De verzekeringsarts b&b verwacht dat de behandeling kan worden opgestart nadat de thuissituatie wat tot rust is gekomen met hulp van de nu aangeboden begeleiding. De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens beoordeeld of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is, aldus de verzekeringsarts b&b, volgens het stappenplan het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
De verzekeringsarts b&b constateert dat geen sprake is van een stabiel of progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Daarbij is het uitgangspunt van de verzekeringsarts b&b dat ná de thuisbehandeling verdere behandeling zal worden ingezet door de behandelaar. De verzekeringsarts b&b wijst daarbij op de door de psychiater genoemde psychoeducatie, stressregulatie en medicatie. Verwacht mag worden dat een dergelijke behandeling binnen het eerstkomende jaar zijn beslag zal krijgen aangezien de thuisbegeleiding de opmars is voor de voorzetting van behandeling en daardoor zal de belastbaarheid toenemen, aldus de verzekeringsarts b&b. Volledig herstel is volgens hem niet te verwachten, echter een forse afname van vermoeidheid (waarvoor nu geen fysieke oorzaak is gevonden) waardoor de urenbeperking zal afnemen en een afname van beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren kan wel degelijk worden verwacht. Er is volgens de verzekeringsarts b&b dan ook geen sprake van duurzame beperkingen. Tot slot komt de verzekeringsarts b&b tot de conclusie dat de belastbaarheid van de werknemer door de primaire verzekeringsarts juist is vastgesteld.
5.6
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsartsen in dienst van verweerder de inschatting van kans op herstel van de werknemer hebben gebaseerd op een (ingezette) medische behandeling. Hierdoor dient de rechtbank de onderbouwing van het mogelijke resultaat van deze behandeling(en) door de verzekeringsartsen te beoordelen.
5.7
Met de in 5.4. en 5.5. weergegeven motivering hebben de verzekeringsartsen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat een behandeling in het geval van de werknemer zal leiden tot mogelijke verbetering van zijn belastbaarheid. De primaire verzekeringsarts heeft in eerste instantie verbetering mogelijk geacht vanwege de kaaktranspositie. In bezwaar is gebleken dat deze operatie succesvol is geweest ten aanzien van de OSAS, maar geen positief effect heeft gehad op de energetische belastbaarheid van de werknemer. Vervolgens concludeert de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 28 mei 2019 dat een behandeling van psychoeducatie, stressregulatie en medicatie over een jaar beslag zal krijgen en dat de werknemer daardoor minder vermoeid zal zijn en er een afname de urenbeperking en van de beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren verwacht mag worden. De verzekeringsarts b&b baseert zijn standpunt in belangrijke mate op de informatie van de behandelend psychiater Thielen van 1 april 2019. Psychiater Thielen heeft in reactie op de door de verzekeringsarts b&b gestelde vragen 4 en 5 het volgende opgenomen:
“ Ziet u nog behandelmogelijkheden, zo ja kunt u aangegeven welke? En wat is uw visie ten aanzien van de prognose?
Als behandeling is ingezet: psychoeducatie, stressregulatie en medicatie. Vertalen van het geleerde en praktisch toepassen kan voor mensen met autisme lastig zijn, zeker waar het emoties en sociale interactie betreft. Op dit moment achten we daarom thuisbegeleiding meer zinvol dan verdere behandeling. Inzet thuisbehandeling is om patiënt te ondersteunen in omgang met zijn vermoeidheidsklachten en met de overige gezinsleden. De verwachting is niet dat hierdoor zijn belastbaarheid toeneemt, wel dat hij beter met diverse zaken om leert gaan.”
De rechtbank leidt hieruit niet af dat, zoals de verzekeringsarts b&b stelt, na de thuisbegeleiding verdere behandeling door middel van psychoeducatie, stressregulatie en medicatie zal gaan plaatsvinden. Bovendien verwacht de psychiater niet dat door de ingezette thuisbehandeling een verbetering in de belastbaarheid zal optreden, doch slechts dat hij beter met diverse zaken leert omgaan. In het licht hiervan vindt de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts b&b, dat als gevolg van een in te zetten behandeling een afname van de urenbeperking en van de beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren verwacht mag worden, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat het tenminste op de weg van de verzekeringsarts b&b had gelegen om na ontvangst van deze informatie nogmaals contact op te nemen met de behandelend psychiater om een duidelijke en inzichtelijke motivering te kunnen geven ten aanzien van de (volgens hem te verwachten) verbetering in de belastbaarheid, nu uit de informatie van de psychiater juist het tegenovergestelde is gebleken. Gelet op hetgeen hiervoor overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert.
5.8
De verzekeringsarts b&b heeft in beroep twee nadere rapporten uitgebracht. Daarmee heeft de verzekeringsarts b&b zijn gebrek in de motivering naar het oordeel van de rechtbank niet hersteld. Hoewel de nader overgelegde medische informatie in beroep ziet op de periode na de datum in geding, ziet de rechtbank daarin, anders dan de verzekeringsarts b&b in zijn reactie van 26 januari 2021 heeft geconcludeerd, evenmin voldoende concrete aanknopingspunten dat sprake is (geweest) van een behandeling die (twee jaar na de datum in geding) heeft geleid of nog zal leiden tot verbetering van de belastbaarheid van de werknemer. Psychiater Thielen schrijft immers op 26 oktober 2020 dat de gespecialiseerde thuisbegeleiding is gestaakt vanwege gezinsomstandigheden en dat er heden enkel farmacotherapie plaatsvindt ten aanzien van de vermoeidheidsklachten. Verder staat in de informatie van GZ-psycholoog Kortooms van 17 november 2020 vermeld dat er in de periode januari 2020 – oktober 2020 meerdere malen contact is geweest met de werknemer en dat de vervolgbehandeling via psychotherapeutisch gesprekscontact is gericht op handhaving en versterking van het huidige evenwicht en dus veeleer op de bestendiging van de huidige situatie en niet op curatie gericht op herstel mogelijkheden ten aanzien van betaalde werkzaamheden. Gelet hierop kan de rechtbank de verzekeringsarts b&b niet volgen in zijn reactie dat deze informatie geen aanleiding geeft om het standpunt te wijzigen. De daarvoor door de verzekeringsarts b&b gegeven onderbouwing, namelijk dat uit die informatie zou volgen dat de behandeling blijkbaar al enigszins aanslaat omdat er een proces op gang is gekomen dat de werknemer in contact kan treden met de omgeving op een voor hem positieve wijze en de voorgeschreven medicatie blijkbaar behulpzaam is tegen de vermoeidheidsklachten, acht de rechtbank daartoe in het licht van de te hanteren toetsingsmaatstaf onvoldoende.
6. Het beroep slaagt en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De door de arts-gemachtigde gemaakte proceskosten zijn aan te merken als kosten zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder g van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Op grond van artikel 2, aanhef en onder g, van het Bpb wordt voor deze kosten slechts de helft van het aantal uit de bijlage van het Bpb voortvloeiende punten toegekend. Gelet hierop stelt de rechtbank de hiervoor te vergoeden proceskosten vast op € 935,- (0,5 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,25 punt voor het verschijn ter nadere zitting anders dan na tussenuitspraak met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 935,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Lemmen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie als voorbeeld de uitspraken van de CRvB van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896 en 13 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:763.