ECLI:NL:RBDHA:2021:16014

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
NL21.7744
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening mvv verblijf bij gezinslid, beslistermijn vastgesteld

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2021 een mondelinge uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.T. Krabbenborg, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij een referente werd afgewezen. Tijdens de zitting was ook de referente aanwezig, bijgestaan door een tolk.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om verzoekster te behandelen alsof zij in het bezit is van een mvv afgewezen, omdat dit een verstrekkende voorziening is die niet als voorlopig kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat verzoekster zich in een onhoudbare situatie bevond die onmiddellijke actie vereiste. Wel heeft de voorzieningenrechter geconstateerd dat er een bezwaarprocedure loopt en dat de medische situatie van zowel verzoekster als de referente een redelijke kans van slagen voor het bezwaar impliceert.

Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten dat de staatssecretaris uiterlijk op 9 juli 2021 moet beslissen op het bezwaar van verzoekster. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 181,- en de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.068,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.7744
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. T.J.J.M. Wijngaard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [referente] afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2021. [referente] (referente) is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van verzoekster en [naam] als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe, in die zin dat verweerder wordt opgedragen uiterlijk 9 juli 2021 te beslissen op het bezwaar van verzoekster;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.

Overwegingen

1. Het primaire verzoek om verzoekster te behandelen als ware zij in het bezit van een mvv kan de voorzieningenrechter niet toewijzen. Dat is een zeer verstrekkende voorziening die niet is aan te merken als voorlopig. Voor een dergelijke verstrekkende beslissing is het noodzakelijk dat aannemelijk wordt gemaakt dat verzoekster zich in een onhoudbare situatie bevindt waaraan acuut een einde moet worden gemaakt. Dan moet vooral gekeken worden naar de gezondheidssituatie van verzoekster. Die lijkt gezien de stukken bijzonder ernstig, maar niet zo onhoudbaar dat ze nu onmiddellijk naar Nederland moet komen. De voorzieningenrechter wijst het primaire verzoek daarom af.
2. Subsidiair vraagt verzoekster om een gepaste voorziening. De voorzieningenrechter constateert dat er een bezwaarprocedure loopt. Gelet op de aanvullende motivering voor de “more than normal emotional ties” en de medische situatie van zowel verzoekster als referente, heeft het bezwaar, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, zonder meer een redelijke kans van slagen. Gelet op die redelijke kans en de medische problematiek vindt de voorzieningenrechter de beslistermijn tot uiterlijk 17 september 2021 te lang. Verweerder heeft ter zitting aangeboden zich in te spannen die termijn te bekorten, maar kon daaraan geen concrete invulling geven. Gelet op de belangen van verzoekster ziet de voorzieningenrechter reden om een kortere beslistermijn te stellen, namelijk zes weken na vandaag, dus tot uiterlijk 9 juli 2021. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat, gelet op het dossier, in elk geval geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar.
3. De voorzieningenrechter beslist daarom dat de voorlopige voorziening wordt toegewezen, in die zin dat dat verweerder wordt opgedragen uiterlijk 9 juli 2021 te beslissen op het bezwaar van verzoekster.
4. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient verweerder het betaalde griffierecht te vergoeden.
5. Om dezelfde reden dient verweerder de kosten van verzoekster voor rechtsbijstand te vergoeden. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de voorzieningenrechter die vergoeding op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2021 door mr. M. Kraefft, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.