ECLI:NL:RBDHA:2021:16014
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening mvv verblijf bij gezinslid, beslistermijn vastgesteld
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2021 een mondelinge uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.T. Krabbenborg, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij een referente werd afgewezen. Tijdens de zitting was ook de referente aanwezig, bijgestaan door een tolk.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om verzoekster te behandelen alsof zij in het bezit is van een mvv afgewezen, omdat dit een verstrekkende voorziening is die niet als voorlopig kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat verzoekster zich in een onhoudbare situatie bevond die onmiddellijke actie vereiste. Wel heeft de voorzieningenrechter geconstateerd dat er een bezwaarprocedure loopt en dat de medische situatie van zowel verzoekster als de referente een redelijke kans van slagen voor het bezwaar impliceert.
Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten dat de staatssecretaris uiterlijk op 9 juli 2021 moet beslissen op het bezwaar van verzoekster. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 181,- en de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.068,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.