In deze zaak heeft [verzoeker] een verzoek ingediend bij de kantonrechter om L’Exception B.V. te veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding van € 275.882,00 bruto, omdat de werkgever in strijd zou hebben gehandeld met de wederindiensttredingsvoorwaarde zoals vastgelegd in artikel 7:682 lid 4 sub b BW. De kantonrechter heeft op 22 december 2021 uitspraak gedaan. De feiten van de zaak zijn als volgt: [verzoeker] was sinds 1 januari 1999 in dienst bij L’Exception en vervulde de functie van [functie 1]. Na een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door L’Exception, heeft de kantonrechter deze ontbonden per 1 mei 2021. [verzoeker] stelde dat L’Exception binnen 26 weken na de beëindiging van zijn dienstverband een nieuwe medewerker, [naam 1], had aangenomen die dezelfde werkzaamheden verrichtte als hij. L’Exception betwistte dit en voerde aan dat de werkzaamheden van [verzoeker] grotendeels geautomatiseerd waren en dat de nieuwe medewerker andere taken vervulde. Tijdens de zitting op 24 november 2021 zijn beide partijen gehoord, waarbij [verzoeker] werd bijgestaan door zijn gemachtigde en L’Exception door haar gemachtigde en twee vertegenwoordigers.
De kantonrechter oordeelde dat [verzoeker] zijn verzoek onvoldoende had onderbouwd. Het bewijsrecht was van toepassing en [verzoeker] had niet aangetoond dat de werkzaamheden van [naam 1] gelijk waren aan die van hem. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van strijd met artikel 7:682 lid 4 BW, omdat L’Exception niet verplicht was om de functie van controller aan [verzoeker] aan te bieden. Het verzoek om een billijke vergoeding werd afgewezen en [verzoeker] werd veroordeeld in de proceskosten van L’Exception, vastgesteld op € 996,00. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.