ECLI:NL:RBDHA:2021:16004

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
AWB 20/1743
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis met betrekking tot Eritrese vluchteling

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 mei 2021, wordt de zaak behandeld van een Eritrese eiser die een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft ingediend in het kader van nareis. De aanvraag is afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarna de eiser bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank behandelt de kwestie van het niet tijdig beslissen op de aanvraag en de afwijzing van de mvv-aanvraag. De eiser betoogt dat hij niet bereikbaar was voor DNA-onderzoek vanwege de burgeroorlog in Tigray, Ethiopië, en dat de staatssecretaris niet adequaat heeft gereageerd op zijn verzoek om aanhouding van de procedure. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op het aanhoudingsverzoek had moeten ingaan, gezien de lange duur van de besluitvorming en de bijzondere omstandigheden in Tigray. De rechtbank stelt de staatssecretaris in de gelegenheid om het gebrek te herstellen door het DNA-onderzoek alsnog op te starten. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak in de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1743

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P. Guerain).

Procesverloop

Op 2 maart 2020 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op de door mevrouw [referente] (de moeder van eiser, referente) namens eiser ingediende opvolgende aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis.
Bij afzonderlijke besluiten van 29 december 2020 (bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en aan eiser een dwangsom toegekend van € 532,-.
Eiser heeft gronden gericht tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2021. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook is referente verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ook betrekking op het bestreden besluit. In dat kader zal de rechtbank ook de gronden van eiser bespreken die zijn gericht tegen de afwijzing van de gevraagde mvv en hoogte van de door verweerder vastgestelde dwangsom.
2. Eiser is geboren op [datum] 2001 en heeft de Eritrese nationaliteit. Referente is bij besluit van 21 februari 2018 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser beoogt verblijf bij referente.
2.1.
Referente heeft eerder, op 15 mei 2018, ten behoeve van eiser een mvv-aanvraag ingediend in het kader van nareis. Bij besluit van 11 september 2018 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat een nader onderzoek in de vorm van DNA-onderzoek nodig is om de gestelde familierechtelijke relatie tussen eiser en referente vast te kunnen stellen. Een DNA-onderzoek was echter niet mogelijk, omdat de verblijfplaats van eiser onbekend was en referente geen contact met eiser had.
3. Referente heeft op 22 januari 2019 een opvolgende mvv-aanvraag ten behoeve van eiser ingediend. Ter onderbouwing van de aanvraag is een ARRA/UNHCR registratie van eiser overgelegd. Volgens eiser onderbouwt de registratie zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met referente. Bij besluit van 9 juli 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eiser heeft volgens verweerder zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met referente niet met officiële documenten aangetoond. Verweerder heeft echter aangenomen dat op beide onderdelen sprake is van bewijsnood. Eisers identiteit en de familierechtelijke relatie zijn ook niet met indicatieve documenten aannemelijk gemaakt. In beginsel zou verweerder nader onderzoek aanbieden maar omdat niet is aangetoond wie de achterblijvende ouder is en of hij bereid is om toestemming te verlenen voor het vertrek van eiser, heeft verweerder daarvan afgezien.
3.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder niet langer tegengeworpen dat de toestemming van de achterblijvende ouder ontbreekt. Verweerder heeft zich om die reden op het standpunt gesteld dat wel nader onderzoek kan en moet plaatsvinden door middel van een DNA-onderzoek. Eiser is echter niet beschikbaar vanwege de corona-crisis. Op 13 november 2020 en 8 december 2020 heeft verweerder een mailbericht van de Nederlandse vertegenwoordiging in Ethiopië ontvangen waarin staat dat eiser onbereikbaar is. Verweerder heeft meerdere keren telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde om te vragen of referente contact heeft gehad met eiser. Dit was telkens niet het geval. Nu eiser niet beschikbaar is voor het noodzakelijke onderzoek heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
4. Eiser betoogt onder meer dat het geheel buiten zijn schuld, rekening en risico is dat hij op de momenten dat de Nederlandse ambassade heeft gebeld niet beschikbaar was. Eiser verbleef toen in Tigray, te Ethiopië. In dat gebied is een (burger)oorlog uitgebroken en wegens die oorlog was het telefoon- en internetverkeer afgesloten. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar het artikel van Trouw van 15 december 2020 ‘
Eritrese vluchtelingen in Tigray lijken doelwit van Eritrese leger’.Bij brief van 16 december 2020 heeft eiser verweerder hierover geïnformeerd en verzocht om de zaak met een maand aan te houden in afwachting van het herstel van het telefoon- en internetverbinding. Verweerder heeft hier niet op gereageerd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat het contact met eiser medio januari 2021 weer is hersteld en dat eiser bereid en in staat is mee te werken aan het nader onderzoek.
5. Ter zitting heeft verweerder erkend dat in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op het aanhoudingsverzoek van eiser. Verweerder zag en ziet echter geen aanleiding om de zaak nog een maand aan te houden in afwachting van het herstel van het telefoon- en internetverbinding. Vast staat immers dat eiser meerdere keren niet bereikbaar was. Dat dit door de omstandigheden in Tigray kwam, doet daar niet aan af. Het was voor verweerder ook niet duidelijk hoe lang de situatie in Tigray zou duren. Daarbij kan eiser een nieuwe aanvraag indienen waarbij hij voorrang krijgt bij het DNA onderzoek omdat in de huidige procedure DNA onderzoek niet mogelijk was. Eiser is volgens verweerder dus niet in zijn belangen geschaad. Gelet hierop verzoekt verweerder primair om het gebrek op grond van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Subsidiair verzoekt verweerder om op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
6. Niet in geschil is dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op het aanhoudingsverzoek van eiser. De rechtbank ziet geen aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren en ziet evenmin aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank overweegt dat verweerder in redelijkheid niet kon weigeren op het aanhoudingsverzoek. Daartoe is van belang dat de opvolgende aanvraag dateert van 22 januari 2019. Pas ruim een jaar later, hangende de bezwaarprocedure, heeft verweerder in april 2020 aangeboden om de familierechtelijke relatie tussen referent en eiser middels een DNA-onderzoek te onderzoeken. Vervolgens is door het sluiten van de ambassade het tot november 2020 niet mogelijk geweest om een DNA-onderzoek te laten plaatsvinden. Hoewel de sluiting van de ambassade niet aan verweerder te wijten valt, betekent dit wel dat ten tijde van de pogingen om contact te leggen met eiser, 21 maanden waren verstreken sinds de aanvraag en 7 maanden sinds verweerder besloot DNA-onderzoek aan te bieden. Daarbij is nog van belang dat verweerder niet heeft betwist dat eiser in Tigray verbleef, dat daar op dat moment sprake was van een gewapend conflict en dat als gevolg daarvan het telefoon- en internetverkeer was afgesloten. Gelet hierop valt niet in te zien waarom verweerder niet bereid was om het aanhoudingsverzoek van eiser, dat zag op één maand, in te willigen. Voor zover verweerder destijds vreesde om een dwangsom te verbeuren is door de gemachtigde van eiser terecht aangevoerd dat verweerder dit met de gemachtigde van eiser had kunnen overleggen.
Verder overweegt de rechtbank dat de gemachtigde van eiser ter zitting heeft verklaard dat eiser bereikbaar is, zodat het DNA-onderzoek kan plaatsvinden. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen dient verweerder het DNA-onderzoek op te starten.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank op de hoogte stelt van de stappen die hij heeft genomen om dit onderzoek alsnog op korte termijn mogelijk te maken.
8. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank.
9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat over de overige gronden, de dwangsom, proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing genomen wordt.

Beslissing

De rechtbank:
  • heropent het onderzoek;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank op de hoogte te stellen van stappen die hij heeft ondernomen om het nader onderzoek in deze procedure te verrichten;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Özel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 19 mei 2021.
griffier
De rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.