ECLI:NL:RBDHA:2021:15995

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 359
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van procescertificaat asbestsaneringsbedrijf en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, een asbestsaneringsbedrijf. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, Normec Certification B.V., dat haar procescertificaat voor een termijn van dertig dagen onvoorwaardelijk had geschorst en haar een formele waarschuwing had gegeven. Dit besluit volgde op een controle door de Omgevingsdienst Regio Utrecht, waarbij afwijkingen van de asbestinventarisatie werden geconstateerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beoordeling van het geschil een technische beoordeling vereist, waarvoor de bezwaarprocedure meer geëigend is dan de procedure van de voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekster zwaarder laten wegen dan die van verweerder, omdat een schorsing van het procescertificaat ernstige gevolgen zou hebben voor de lopende projecten van verzoekster. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/359
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 februari 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster] B.V., te [vestigingsplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. T. Segers),
tegen

Normec Certification B.V., verweerder

(gemachtigde: mr. M. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het procescertificaat van verzoekster voor een termijn van dertig dagen onvoorwaardelijk geschorst en aan verzoekster een formele waarschuwing gegeven.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de effectuering van het besluit opgeschort totdat de voorzieningenrechter op het verzoek heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een skypeverbinding op
11 februari 2021. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en
[B], bijgestaan door mr. T. Segers en mr. [C].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. de Jong en [D].

Overwegingen

1. Gelet op artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter hangende bezwaar op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster is een asbestsaneringsbedrijf. Voorafgaand aan het saneren van asbest moet een daartoe gecertificeerd bedrijf de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten volledig inventariseren. Daarbij moet onder andere worden bepaald in welke risicoklasse de werkzaamheden vallen. De resultaten van de inventarisatie en de indeling in een risicoklasse moeten worden neergelegd in een inventarisatierapport. Als de concentratie van asbestvezels is ingedeeld in risicoklasse 2 of 2A, mogen de werkzaamheden alleen worden uitgevoerd door een bedrijf dat beschikt over een certificaat asbestverwijdering. Aan verzoekster is zo'n certificaat verleend. Een certificaat kan worden geschorst, gewijzigd of ingetrokken indien de certificaathouder niet meer voldoet aan de met betrekking tot het certificaat gestelde eisen of zijn wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt. Verweerder houdt als certificerende instelling toezicht op de naleving van deze eisen door verzoekster.
3. Op 1 oktober 2020 heeft een toezichthouder van de Omgevingsdienst Regio Utrecht een controle uitgevoerd bij asbestverwijderingswerkzaamheden op een locatie aan de [locatie] [nummer] te [plaats]. De toezichthouder heeft de werkzaamheden stilgelegd, omdat de verwijdering van het asbesthoudende dak niet conform de asbestinventarisatie (IDDS, projectnummer 20061813, met bijbehorende validatiemeting van SiAl Consultants & managers B.V.) onder risicoklasse 1 werd uitgevoerd. Geconstateerd is dat op de locatie het asbesthoudende dakleer met een torenkraan met grijper/knijper kapot wordt getrokken en dat de kraanmachinist daarna kapotte delen asbesthoudend dak vanaf hoogte naar beneden laat vallen in de bedrijfshal. In de bedrijfshal lag een groot deel van het vloeroppervlak bezaaid met zwaar beschadigd asbesthoudend dakleer. Ook buiten langs de gevel van het pand waar de torenkraan staat, ligt het bezaaid met zwaar beschadigd asbesthoudend dakleer.
4. Naar aanleiding van de stillegging heeft op 28 oktober 2020 een audit plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot het uitschrijven van een vijftal afwijkingen: drie categorie II afwijkingen met nummers: 8522611, 8523102, 8523108 en twee categorie III afwijkingen met nummers 8522604 en 8523112.
5. Naar aanleiding van deze afwijkingen heeft verweerder op 4 november 2020 het voornemen aan verzoekster kenbaar gemaakt om haar procescertificaat onvoorwaardelijk te schorsen voor een termijn van 30 dagen en een formele waarschuwing te geven. Verzoekster heeft een zienswijze ingediend, waarna verweerder het bestreden besluit heeft genomen.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit ten aanzien van de drie categorie II afwijkingen op het standpunt dat deze afwijkingen conform het Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering (hierna: Certificatieschema) zijn uitgeschreven en dat de afwijkingen op grond van artikel 70, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Certificatieschema leiden tot een onvoorwaardelijke schorsing.
Ten aanzien van de twee categorie III afwijkingen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de afwijking met nummer 88523112 ten onrechte was uitgeschreven en heeft voor de afwijking met nummer 8522604 een formele waarschuwing gegeven.
Van omstandigheden die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen is verweerder niet gebleken.
6. In de kern stelt verzoekster dat verweerder in dit geval niet bevoegd is om afwijkingen uit te schrijven en daarom niet bevoegd was om over te gaan tot een onvoorwaardelijke schorsing van het procescertificaat. De bepalingen van het Certificatieschema zijn alleen van toepassing voor de gevallen waarbij een inventarisatiebureau de werkzaamheden heeft ingedeeld in risicoklasse 2 of 2a. De werkzaamheden betroffen echter werkzaamheden in risicoklasse 1. Verder betwist verzoekster de afwijkingen en stelt verzoekster dat de omstandigheden in dit geval reden geven tot toepassing van de hardheidsclausule.
7. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek om een voorlopige voorziening zich uitsluitend richt op de onvoorwaardelijke schorsing.
7.2.
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verzoekster in bezwaar naast de grond dat verweerder in dit geval niet bevoegd is afwijkingen uit te schrijven, inhoudelijke gronden aangevoerd heeft tegen alle haar verweten afwijkingen. Zo heeft verzoekster ten aanzien van het niet nakomen van de in artikel 43, vierde lid, van het Certificatieschema neergelegde verplichting bij de verwijdering van asbesthoudend materiaal emissie van asbest zoveel mogelijk wordt voorkomen aangevoerd dat de gehanteerde werkwijze juist was ingegeven om de veiligheidsrisico’s voor werknemers én de omgeving te beperken. De betreffende leidinggevende heeft met de beste bedoelingen, vanuit het perspectief van arbeidsomstandigheden, besloten om de werkzaamheden uit te voeren met behulp van een Spieringskraan in plaats van de werknemers op het dak te laten werken. Dit omdat gedurende de werkzaamheden bleek dat het dak erg instabiel was én het asbesthoudend materiaal uitwaaide over de wijde omtrek. De onmogelijkheid om bronmaatregelen te nemen zoals demontage of bronafzuiging is inherent aan deze werkmethode omdat de werknemers zich vanwege valgevaar niet op het dak begeven. Volgens verzoekster is in dit geval sprake van een situatie waarin artikel 37 uitkomst biedt.
7.3.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, van het Certificatieschema is, indien bij de uit te voeren asbestverwijderingswerkzaamheden sprake is van ernstige risico’s die niet aan asbest zijn gerelateerd, een andere werkmethode dan de werkmethode die is opgenomen in het inventarisatierapport uitsluitend toegestaan na goedkeuring van een gecertificeerde hogere veiligheidskundige als bedoeld in artikel 2.16 van de Arbeidsomstandighedenregeling of een gecertificeerd arbeidshygiënist als bedoeld in artikel 2.15 van de Arbeidsomstandighedenregeling, beiden in het bezit van Diploma-ADK of certificaat Asbestdeskundige (ADK) of een diploma of certificaat waaruit een gelijkwaardig asbestkennisniveau blijkt. Omdat verzoekster niet heeft voldaan aan deze bepaling heeft verweerder bij het bestreden besluit een formele waarschuwing gegeven. Hoewel deze waarschuwing, zoals onder 8.1. is vermeld, hier niet ter beoordeling staat, lijkt het er naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dat het niet nakomen van artikel 43, vierde lid, van het Certificatieschema samenhangt met de afwijking die tot de waarschuwing heeft geleid.
7.4.
Artikel 43, vierde lid, van het Certificatieschema luidt:
“Bij verwijdering van asbesthoudend materiaal wordt emissie van asbest zoveel mogelijk voorkomen door:
a. het asbesthoudende materiaal voorzichtig te behandelen;
b. bronmaatregelen te nemen waarbij in ieder geval:
1°. daar waar mogelijk gebruik wordt gemaakt van demontage waardoor breuk van een
asbesttoepassing wordt voorkomen;
2°. daar waar breuk van een asbesttoepassing niet voorkomen kan worden wordt bronafzuiging of bevochtiging toegepast, tenzij dat aantoonbaar technisch niet mogelijk is of het gebruik van bronafzuiging of bevochtiging leidt tot grotere risico’s voor de veiligheid of de gezondheid; en
3°. […].
7.5.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat afwijking van de in artikel 43, vierde lid, van het Certificatieschema neergelegde norm alleen mogelijk is indien al tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden aantoonbaar sprake is van onmogelijkheid of grotere veiligheidsrisico’s. Daarvan was tijdens de werkzaamheden op 1 oktober 2020 geen sprake waardoor verzoekster de werkzaamheden diende uit te voeren met toepassing van bronafzuiging of bevochtiging, aldus verweerder. Verweerder heeft echter niet aangegeven hoe hij tot deze conclusie is gekomen. Ter zitting is gebleken dat de auditor geen onderzoek ter plaatse heeft verricht en zich heeft gebaseerd op de documenten van de toezichthouder van de Omgevingsdienst. De toezichthouder heeft zich in die documenten hier niet over uitgesproken.
7.6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de beoordeling van het geschil, gelet op het vorenstaande, deels een technische beoordeling vergt waarvoor de procedure van de voorlopige voorziening zich niet goed leent maar de bezwaarprocedure bij uitstek geëigend is. De voorzieningenrechter acht het meer aangewezen dat Stichting Ascert, die is aangewezen als onafhankelijke bezwaarcommissie, hierover eerst een advies geeft.
7.7.
Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de onvoorwaardelijke schorsing al niet in stand kan blijven indien wordt vastgesteld dat één van de haar drie verweten afwijkingen ten onrechte is uitgeschreven. Ingevolge artikel 70, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Certificatieschema wordt het procescertificaat onvoorwaardelijk geschorst voor 30 dagen indien de certificerende instelling tijdens de beoordeling op een projectlocatie drie of meer categorie II afwijkingen constateert. Indien één uitgeschreven afwijking wegvalt, is er geen sprake meer van drie of meer categorie II afwijkingen en komt de grondslag van de onvoorwaardelijke schorsing te vervallen.
7.8.
Het verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom aan de hand van een belangenafweging worden beoordeeld, waarbij het gaat om het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit, afgewogen tegen het belang van verzoekster bij schorsing van (de rechtsgevolgen van) het bestreden besluit hangende het door haar daartegen ingediende bezwaarschrift.
7.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerders belang bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit tot schorsing van het certificaat van verzoekster minder zwaar weegt dan het belang van verzoekster. Niet gebleken is dat sprake is van een zodanige gevaarlijke situatie, die meebrengt dat verzoekster direct al haar werkzaamheden neer dient te leggen voor 30 dagen. Gebleken is dat alle afwijkingen die zijn geconstateerd zijn opgeheven en dat de corrigerende maatregelen op alle afwijkingen door verweerder adequaat zijn bevonden. Daarentegen heeft verzoekster - onweersproken - gesteld dat zij tientallen projecten in haar portefeuille heeft en dat een schorsing van het procescertificaat betekent dat zij reeds geplande saneringsprojecten zal moeten beëindigen. Het is aannemelijk dat verzoekster door opdrachtgevers en andere bedrijven aansprakelijk wordt gesteld voor vertraging in de uitvoering van de werkzaamheden als gevolg van de schorsing en dat boeteclausules in werking treden doordat de oplevertermijnen niet worden gehaald.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit van 21 december 2020 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,00 aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00 te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 februari 2021.
griffier de voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.