ECLI:NL:RBDHA:2021:15929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL21.774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van vreemdelingenbewaring van Marokkaanse eiser

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van vreemdelingenbewaring van een Marokkaanse eiser. De maatregel was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 november 2020, op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij in 1985 is geboren. Hij voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat hij geen reisdocument kan verkrijgen door de COVID-19-pandemie. Eiser verzoekt de rechtbank om de maatregel van bewaring op te heffen, zodat hij zelf naar het consulaat kan gaan om zijn situatie uit te leggen en een laissez passer te verkrijgen. Verweerder, de Staatssecretaris, stelt echter dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om zijn terugkeer te bespoedigen en dat er nog steeds zicht is op uitzetting.

De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om te concluderen dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 21 december 2020, waarin de maatregel van bewaring ook is getoetst. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in vrijheid wel de benodigde documenten zal regelen en dat de belangenafweging niet in zijn voordeel uitvalt. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.774
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: K. Bruin).

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 november 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en is geboren op [geboortedatum] 1985.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 21 december 2020 (in de zaak NL20.21369) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die
uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Eiser heeft aangegeven dat hij tot het inzicht is gekomen dat hij terug wil keren naar Marokko. Het is echter tot op heden niet gelukt om een reisdocument te regelen. Een persoonlijke presentatie bij de Marokkaanse autoriteiten is de enige oplossing, maar zoals in de vorige procedure al is aangegeven, is dat vanwege COVID-19 niet mogelijk. Eiser doet een beroep op het doelmatigheidsbeginsel en verzoekt de rechtbank de bewaring op te heffen om hem de kans te geven zelf naar het consulaat te gaan, zodat er voor iedereen een goede oplossing komt. In het laatste vertrekgesprek van 12 januari 2021 komen deze problemen andermaal aan de orde, maar ook de regievoerder ziet kennelijk geen andere oplossing in deze zaak dan te wachten op nader bericht van de Marokkaanse autoriteiten. Het is ambtshalve bekend dat van de Marokkaanse autoriteiten geen bericht valt te verwachten, zeker niet tijdens de pandemie. Naar eisers oordeel is de kans dat hij spoedig zal terugkeren vele keren groter indien hij zelf naar het consulaat gaat, dan dat verweerder gaat wachten op een reactie van de Marokkaanse consul en een persoonlijke presentatie die niet gaat komen. Tot slot is eiser van mening dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te pakken, omdat uit zijn houding afgeleid kan worden dat hij echt wil terugkeren naar Marokko. Hij kan dan zelf naar het consulaat gaan om zijn situatie uit te leggen om zodoende een laissez passer (lp) te verkrijgen.
5. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat dat eiser onvoldoende aantoonbare inspanningen heeft verricht om zijn terugkeer naar Marokko te bespoedigen. Eiser heeft niet onderbouwd welke acties hij heeft ondernomen om aan documenten te komen. Voorts meent verweerder niet dat eiser in de gelegenheid gesteld moet worden om in vrijheid contact op te nemen met het consulaat. Eiser is immers al geruime tijd in Nederland, heeft eerder in bewaring gezeten welke laatst is opgeheven op 19 februari 2019. Eiser heeft na zij vrijlating geen aantoonbare acties ondernomen om aan documenten te komen. Verweerder heeft er dan ook geen vertrouwen in dat hij dit nu wel zou doen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er nog altijd zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is. De autoriteiten van Marokko hebben de lp-aanvraag in behandeling genomen en niet is gebleken dat de autoriteiten van Marokko geen lp zullen afgeven. Verweerder rappelleert regelmatig bij de autoriteiten. Op eiser rust de plicht om actief en volledig mee te werken aan zijn uitzetting naar Marokko, aldus verweerder.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. De rechtbank verwijst allereerst naar haar eerdere uitspraak van 21 december 2020 (in de zaak NL20.21369), rechtsoverweging 5. Daaraan voegt de rechtbank toe dat het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten nog loopt. Verweerder rappelleert regelmatig bij deze autoriteiten in verband met de afgifte van lp, laatstelijk op 6 januari 2021. Niet gebleken is dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken. Wat betreft eisers beroep op het doelmatigheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat eiser al geruime tijd in Nederland is en hij eerder in bewaring heeft gezeten welke laatstelijk op 19 februari 2019 is opgeheven. Daarnaast heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser ook na zijn laatste vrijlating geen aantoonbare acties heeft ondernomen om aan documenten te komen en dat hij evenmin heeft onderbouwd op welke wijze hij inspanningen heeft verricht
om aan een reisdocument te komen. De rechtbank volgt het betoog van eiser dan ook niet dat invrijheidsstelling doelmatig zou zijn omdat hij dan zelf zijn documenten zal regelen. Er is immers geen aanleiding om aan te nemen dat hij dat nu in vrijheid wel zal doen, enerzijds omdat hij dat eerder in vrijheid niet heeft gedaan en anderzijds omdat nergens uit blijkt dat hij nu in bewaring inspanningen verricht om aan zijn verwijdering mee te werken. Dit maakt ook dat de belangenafweging – ook gelet op de duur van deze bewaring – om dezelfde reden niet in het voordeel van eiser uitvalt. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op
27 januari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. E.E.M. van Abbe N. Dayerizadeh
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.