ECLI:NL:RBDHA:2021:15921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL21.4530 en AWB 21/261
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van mvv-vereiste en familieleven

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, afkomstig uit Nepal, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij zijn familie- of gezinslid, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat hij geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had. De eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de zaak behandeld en op 21 april 2021 een zitting gehouden.

De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. Hoewel de rechtbank aannam dat er sprake was van familieleven, was niet gebleken dat het kind van eiser, dat de Nederlandse nationaliteit heeft, zodanig afhankelijk was van eiser dat hij de Europese Unie zou moeten verlaten als eiser geen verblijfsrecht zou krijgen. De rechtbank heeft ook de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser laten uitvallen, omdat eiser het familieleven is aangegaan terwijl hij wist dat hij niet rechtmatig in Nederland mocht verblijven. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven buiten Nederland voort te zetten.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de hoorplicht in bezwaar niet is geschonden, omdat de argumenten van eiser niet konden leiden tot een gegrond bezwaar. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser heeft de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.4530 en AWB 21/261
uitspraak van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Spapens),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

In het besluit van 12 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid [A] ’ afgewezen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 22 maart 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door [A] (referent). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Aanvraag
2. Eiser is afkomstig uit Nepal. Hij heeft eerder asielaanvragen ingediend, maar die aanvragen hebben niet tot een asielvergunning geleid. Na afloop van deze procedures is op [geboortedatum] 2020 [B] geboren, het kind van eiser en referent. Referent en [B] hebben de Nederlandse nationaliteit. Eiser wil met zijn aanvraag bereiken dat hij rechtmatig in Nederland kan verblijven bij referent en [B] .
Reden afwijzing
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat hij geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft. Verweerder heeft beoordeeld of eiser op grond van het arrest Chavez-Vilchez [1] rechtmatig verblijf heeft en daarom in aanmerking kan komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Dat is volgens verweerder niet het geval, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden [2] voor rechtmatig verblijf. Niet gebleken is dat eiser zorgt voor [B] en dat [B] zodanig afhankelijk is van eiser dat hij de Europese Unie zou moeten verlaten als eiser verblijfsrecht zou worden ontzegd. Verder is verweerder van mening dat uitzetting van eiser niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), zodat eiser ook op die grond niet van het mvv-vereist hoeft te worden vrijgesteld. Primair is verweerder van mening dat onvoldoende is gebleken dat sprake is van familieleven. Voor zover wel familieleven moet worden aangenomen, dan geldt volgens verweerder subsidiair dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Daarbij vindt verweerder met name van belang dat eiser het familieleven is aangegaan en heeft geïntensiveerd terwijl hij wist dat hij niet in Nederland mocht verblijven. Ook zijn door verweerder onder meer de binding van eiser met Nepal, de jonge leeftijd van [B] en het ontbreken van belemmeringen om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen bij de belangenafweging betrokken.
Beroepsgronden
4. Eiser is het niet eens met de afwijzing en voert aan dat hij met foto’s en stukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij zorgt voor [B] . Eiser en referent hebben het gezamenlijk gezag over [B] en als referent in het restaurant aan het werk is zorgt eiser voor [B] . Eiser komt dus in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Verder heeft verweerder volgens eiser ten onrechte geconcludeerd dat de duurzame relatie met referent niet is aangetoond en dat geen sprake is van familieleven. Eiser heeft die relatie onderbouwd met foto’s, verklaringen, een inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) en ook uit het feit dat eiser en referent samen een kind hebben blijkt dat sprake is van een duurzame relatie. De belangenafweging die verweerder in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft gemaakt valt ten onrechte in het nadeel van eiser uit. Referent werkt in het restaurant, waar haar aanwezigheid noodzakelijk is. Verweerder heeft bovendien te weinig oog gehad voor het belang van [B] om omgang te hebben met beide ouders. Tot slot voert eiser aan dat het van onevenredige hardheid getuigt dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de situatie in India, die als gevolg van het coronavirus bijzonder slecht is. Daarnaast moet eiser voor [B] zorgen als referent werkt. Gelet op het voorgaande kan van eiser niet worden verwacht dat hij naar India/Nepal gaat om een mvv aan te vragen.
Beoordeling rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser heeft mogen afwijzen. Verweerder heeft tijdens de zitting verklaard dat hij (hoewel dat nog steeds onvoldoende is onderbouwd) aanneemt dat sprake is van familieleven en dat eiser een rol speelt bij de zorg en opvoeding van [B] . Daarvan gaat de rechtbank dan ook uit. Verweerder heeft zich echter op het standpunt mogen stellen dat niet is gebleken dat hier sprake is van een situatie waarin [B] zodanig afhankelijk is van eiser dat hij de Europese Unie zou moeten verlaten als eiser verblijfsrecht wordt ontzegd. Niet gebleken is dat [B] niet bij referent in Nederland kan blijven. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het de voorkeur heeft dat [B] beide ouders bij zich heeft, is niet gebleken dat [B] zodanig van eiser afhankelijk is dat hij eiser zou moeten volgen als zijn aanvraag wordt afgewezen.
6. Verweerder heeft daarnaast de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser mogen laten uitvallen. Daarbij heeft verweerder zwaar mogen laten meewegen dat eiser het familieleven met referent is aangegaan terwijl hij wist dat hij niet in Nederland mocht verblijven. Eiser heeft nooit rechtmatig verblijf in Nederland gehad. Omdat verweerder op 28 augustus 2016 een terugkeerbesluit- en op 4 april 2018 een inreisverbod voor twee jaar heeft opgelegd was het ook duidelijk dat eiser uit Nederland moest vertrekken. Verder heeft verweerder bij de belangenafweging mogen betrekken dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven buiten Nederland voort te zetten. Ook de jonge leeftijd van [B] is door verweerder meegewogen. Het is niet onderbouwd waarom het schadelijk voor [B] zou zijn om tijdelijk zonder één van de ouders te leven of om zich met eiser of beide ouders in Nepal te vestigen. Het is niet onredelijk dat verweerder van eiser verwacht dat hij de gebruikelijke route volgt, die inhoudt dat hij eerst een mvv aanvraagt en vervolgens een verblijfsvergunning. Er is geen reden om op grond van de hardheidsclausule [3] tot een ander oordeel te komen.
7. Het coronavirus is geen aanleiding om het mvv-vereiste niet tegen te werpen. Voor zover eiser een beroep heeft gedaan op het beleid van verweerder van 16 april 2021, waarmee voor enkele specifieke groepen de eis om naar het buitenland te reizen voor het ophalen van een mvv of voor het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning in Nederland is versoepeld, overweegt de rechtbank dat eiser ter zitting heeft erkend dat hij niet aan de voorwaarden daarvoor voldoet. De omstandigheid dat reizen door het coronavirus moeilijk is, is een praktisch probleem dat los staat van het mvv-vereiste. Het is een tijdelijke belemmering, die niet maakt dat het onevenredig is om het mvv-vereiste tegen te werpen. Bovendien is onvoldoende gebleken dat dit eiser werkelijk belemmert bij het indienen van een mvv-aanvraag.
8. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht in bezwaar niet is geschonden. Wat in bezwaar is aangevoerd, kon gelet op het voorgaande niet leiden tot een gegrond bezwaar. Verweerder hoefde daarom geen hoorzitting te houden.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Zoals omschreven in paragraaf B10/2.2. van de Vreemdelingencirculaire.
3.Zoals opgenomen in paragraaf B1.4.1 van de Vreemdelingencirculaire