In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 24 juni 2021, wordt het beroep van eisers behandeld tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun bezwaar tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben op 25 november 2019 een aanvraag ingediend die is afgewezen. Na het indienen van bezwaar heeft verweerder niet tijdig beslist, wat aanleiding geeft tot deze procedure.
De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan verplicht is om binnen een bepaalde termijn op een aanvraag of bezwaar te beslissen. Indien dit niet gebeurt, kan de betrokkene in beroep gaan, mits er een ingebrekestelling is verstuurd. In dit geval hebben eisers verweerder op 24 december 2020 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is. De rechtbank wijst erop dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake was van overmacht die het niet tijdig beslissen rechtvaardigt.
De rechtbank legt verweerder een dwangsom op van € 1.442,- voor de periode waarin hij in gebreke is gebleven en bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit moet nemen. Daarnaast moet verweerder een dwangsom van € 100,- per dag betalen voor elke dag dat hij de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Ook wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 801,-, en het griffierecht van € 181,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.