ECLI:NL:RBDHA:2021:15917

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2021
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL20.13480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Turkse nationaliteit met Koerdische afkomst en betrokkenheid bij HDP

In deze zaak heeft eiser, een Turkse nationaliteit met Koerdische afkomst, op 19 juli 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 28 juni 2020 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 juli 2020 werd het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven aanvullend onderzoek te verrichten. Op 3 december 2020 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 7 januari 2021 hervat en op 8 januari 2021 heropend om eiser de kans te geven een contra-expertise te laten opstellen. Eiser heeft op 8 februari 2021 een verificatierapport overgelegd, waar verweerder op 18 februari 2021 op heeft gereageerd.

Eiser heeft problemen ondervonden van de Turkse autoriteiten vanwege zijn lidmaatschap van de HDP, wat heeft geleid tot arrestaties en martelingen. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen op basis van de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van eiser. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat het arrestatiebevel van 7 mei 2020 niet echt is. De rechtbank concludeert dat er een motiveringsgebrek is in het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.869,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13480

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

Procesverloop

Eiser heeft op 19 juli 2018 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Bij besluit van 28 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 24 juli 2020. Het onderzoek ter zitting is toen geschorst om verweerder de gelegenheid te bieden aanvullend documentenonderzoek te verrichten en eiser aanvullend te horen.
Op 3 december 2020 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen. De rechtbank merkt de besluiten van 28 juni 2020 en van 3 december 2020 verder gezamenlijk aan als “het bestreden besluit”.
Het onderzoek ter zitting is op 7 januari 2021 hervat en gesloten. Op 8 januari 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om eiser de gelegenheid te bieden een contra-expertise te laten opstellen.
Eiser heeft op 8 februari 2021 een verificatierapport overgelegd. Namens verweerder is hierop op 18 februari 2021 een weerwoord ingebracht. Op 15 maart 2021 heeft verweerder een verweerschrift ingebracht.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 9 april 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden.

Het asielrelaas

1. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is van Koerdische afkomst. Hij is actief lid van de HDP. In verband hiermee heeft hij problemen ondervonden van de Turkse autoriteiten. Hij is een aantal keren gearresteerd en gemarteld. Zijn problemen namen toe. Zo heeft hij op
18 maart 2019 een oproep ontvangen om zich op 29 april 2019 te melden bij een rechtbank. Het is eiser niet duidelijk waarom hij voor de rechtbank moet verschijnen. Uit vrees om weer te worden opgepakt, heeft hij Turkije op 20 maart 2019 verlaten. In de loop van zijn asielprocedure is eiser gebleken dat tegen hem op 7 mei 2020 een arrestatiebevel is uitgevaardigd, in verband met zijn betrokkenheid bij een terroristische organisatie.

Het bestreden besluit

2. Verweerder heeft vastgesteld dat het asielrelaas van eiser bestaat uit de volgende relevante elementen:
zijn identiteit, nationaliteit en herkomst;
zijn lidmaatschap van en activiteiten voor de HDP;
zijn problemen als gevolg van dat lidmaatschap en die activiteiten.
3. Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. De verklaringen met betrekking tot element 1. heeft verweerder geloofwaardig bevonden. De verklaringen over de elementen 2. en 3. heeft verweerder niet geloofwaardig bevonden. Bij zijn argumentatie heeft verweerder betrokken dat eiser verweerder heeft misleid. Eiser is met een visum naar Nederland gekomen. Over het doel van zijn verblijf heeft hij onjuiste verklaringen afgelegd. [1] Ook overigens heeft eiser onwaarschijnlijke verklaringen afgelegd, die maken dat aan het relaas van eiser alle overtuigingskracht wordt ontnomen. [2]
4. Eiser heeft in deze procedure twee keer een arrestatiebevel overgelegd. De rechtbank begint haar bespreking van dit geschil bij dit arrestatiebevel.

Standpunt van partijen met betrekking tot het arrestatiebevel

5. Eiser heeft een uitdraai van arrestatiebevel overgelegd. Volgens eiser is dit arrestatiebevel opgenomen in het digitale juridische informatiesysteem UYAB. Het arrestatiebevel is gedateerd op 7 mei 2020 en is afkomstig van de rechtbank in Bingöl, met als specifieke vermelding “2. Sulh Ceza Hâkimliği”. Uit dit arrestatiebevel blijkt dat eiser wordt verdacht van “het lidmaatschap van een gewapende terroristische organisatie (PKK)”.
6. Verweerder hecht geen waarde aan dit arrestatiebevel. Hij voert daartoe aan dat het een uitdraai van een digitaal document is. Hierdoor is de echtheid van het document niet te beoordelen. Dit blijkt uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van
30 juli 2020. Verweerder voert verder aan dat eiser een verificatierapport van 8 februari 2021 (hierna: het verificatierapport) heeft ingebracht van de [A] (hierna: [A] ). Uit het verificatierapport blijkt dat het arrestatiebevel niet echt is. Het arrestatiebevel maakt er volgens [A] namelijk melding van dat het is afgegeven door wat zij noemt “the Bingöl 2nd criminal court of peace”. Volgens [A] kent de rechtbank van Bingöl evenwel geen “2nd criminal court of peace” en is er slechts één “criminal court of peace”.
7. Eiser stelt dat de vermelding “2nd criminal court of peace” in het verificatierapport onjuist is. Eiser beweert dat dit blijkt uit een tweede verificatierapport. Dit tweede verificatierapport heeft eiser tot op heden echter niet ingebracht. Wél heeft eiser een uitdraai uit UYAB van een arrestatiebevel overgelegd, dat inhoudelijk identiek is aan het arrestatiebevel van 7 mei 2020. Het enige verschil is dat deze nieuwe uitdraai gedateerd is op 9 februari 2021 en dat de specifieke vermelding bij de rechtbank Bingöl “Sulh Ceza Hâkimliği” is (dus zonder “2.”).
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het niet inzichtelijk is waarom de Turkse autoriteiten eenzelfde arrestatiebevel, maar met een nieuwe datum, hebben afgegeven. Verweerder meent dat eiser niet heeft aangetoond dat in het verificatierapport het arrestatiebevel van 7 mei 2020 abusievelijk onjuist heeft bevonden. Eiser heeft dit vooral niet aangetoond, omdat hij een tweede verificatierapport waaruit de onjuistheid zou blijken, niet heeft overgelegd. In dit alles heeft verweerder geen aanleiding gezien om onderzoek te doen naar het arrestatiebevel van 9 februari 2021. Verweerder gaat ervan uit dat dit arrestatiebevel niet echt is.

Overwegingen

9. De rechtbank ziet een aanknopingspunt voor de stelling van eiser dat het verificatierapport inderdaad een onjuistheid bevat, daar waar het gaat om de bevinding van [A] dat het arrestatiebevel van 7 mei 2020 is afgegeven door het “2nd criminal court of peace”. Uit de vertaling van dit arrestatiebevel blijkt namelijk dat “2. Sulh Ceza Hâkimliği” is vertaald als “2e rechter-commissaris”. Dit is een indicatie dat de bevinding van [A] dat het arrestatiebevel afkomstig zou zijn van een “2nd criminal court of peace” onjuist is. Dat de vertaling van het arrestatiebevel van 7 mei 2020 waarschijnlijk juist is, maakt de rechtbank op uit de vertaling van het arrestatiebevel van 9 februari 2021. Ook in de vertaling van het arrestatiebevel van 9 februari 2021 is “Sulh Ceza Hâkimliği” namelijk vertaald als “rechter-commissaris”. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat het arrestatiebevel niet is afgegeven door een zogenoemd “2nd criminal court of peace” van de rechtbank in Bingöl. De vertalingen van de versies van het arrestatiebevel van 7 mei 2020 en van 9 februari 2021 geven er daarentegen veeleer blijk van dat het arrestatiebevel is afgegeven door een (tweede) rechter-commissaris bij die rechtbank. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat bij de rechtbank in Bingöl meer dan één rechter-commissarissen zijn aangesteld.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de versies van het arrestatiebevel van
7 mei 2020 en van 9 februari 2021 zich niet in het digitale systeem bevinden. Volgens verweerder stelt eiser slechts dat dat wel zo is [3] . De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. De uitdraaien van de versies van 7 mei 2020 en 9 februari 2021 bevatten ogenschijnlijk een elektronische handtekening en een code. Dit strookt met de informatie die bekend is over documenten die in UYAB zijn opgenomen [4] . Ook is onderaan op beide versies een vermelding “UYAB” waar te nemen. Hierbij komt dat eiser heeft aangegeven dat hij (inmiddels) beschikt over de inlogcodes van het digitale systeem e-devlet [5] en dat hij concreet heeft aangeboden aan verweerder en de rechtbank om kennis te nemen van de documenten die daarin zijn vermeld [6] . Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de versies van 7 mei 2020 en van 9 februari 2021 én op het aanbod van eiser om inzage te verlenen in het digitale systeem, heeft verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het arrestatiebevel zich niet in het digitale systeem bevindt en dat het niet echt is.
11. Uit de rechtsoverwegingen 9 en 10 vloeit voort dat de rechtbank niet kan uitsluiten dat het arrestatiebevel van 7 mei 2020 en van 9 februari 2021 zich daadwerkelijk in UYAB en/of
e-devlet bevindt. Als het arrestatiebevel zich inderdaad in UYAB en/of e-devlet bevindt, dan is het ook waarschijnlijk dat het afkomstig is van een Turkse overheidsinstantie. Het arrestatiebevel zou in dat geval echt zijn. De rechtbank is in ieder geval geen informatie bekend waaruit blijkt dat het voor Turkse burgers mogelijk is om zelf en langs oneigenlijke weg documenten in deze systemen op te nemen. Verweerder heeft ook niet betoogd dat dit wél mogelijk zou zijn.
12. Verweerder heeft het relaas van eiser over zijn betrokkenheid bij de HDP en de problemen die hij als gevolg daarvan heeft ondervonden, op verschillende aspecten bevreemdend, ongerijmd en onwaarschijnlijk bevonden. Dit leidt er volgens verweerder toe dat het relaas als geheel ongeloofwaardig is. Wat van de aangevoerde bevreemdingwekkende, ongerijmde en onwaarschijnlijke bevindingen ook zij, naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat het arrestatiebevel niet echt is. Dit laat de reële mogelijkheid open dat het arrestatiebevel wél echt is en dat de Turkse autoriteiten eiser dus in verband brengen met het lidmaatschap van een terroristische organisatie. In dit licht heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en/of b, van de Vreemdelingenwet 2000.
13. Het bestreden besluit bevat dus een motiveringsgebrek. Vanwege de lange duur van deze procedure tot nu toe, ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder de gelegenheid te bieden om het gebrek te herstellen door middel van een bestuurlijke lus. In dit stadium acht de rechtbank dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze meer. De rechtbank ziet ook geen andere mogelijkheid om tot finalisering van dit geschil over te gaan. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren en het bestreden besluit zal vernietigen. De rechtbank zal verweerder opdragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze beslissing.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.869,-. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
  • 1 punt voor het indienen van het beroepschrift,
  • 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 24 juli 2020,
  • 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 7 januari 2021,
  • 0,5 punt voor het verschijnen op de zitting van 8 april 2021,
  • de waarde per punt is € 534,-, en de wegingsfactor is 1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.869,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. Beijl, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verweerder betrekt hierbij artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verweerder betrekt hierbij artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw.
3.Zie het proces-verbaal van de zitting van 9 april 2021.
4.Algemeen Ambtsbericht Turkije, maart 2021, p.33.
5.Via e-devlet kan eiser toegang krijgen tot UYAB.
6.Zie het proces-verbaal van de zitting van 9 april 2021.