In deze zaak heeft eiser, een Turkse nationaliteit met Koerdische afkomst, op 19 juli 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 28 juni 2020 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 juli 2020 werd het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven aanvullend onderzoek te verrichten. Op 3 december 2020 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 7 januari 2021 hervat en op 8 januari 2021 heropend om eiser de kans te geven een contra-expertise te laten opstellen. Eiser heeft op 8 februari 2021 een verificatierapport overgelegd, waar verweerder op 18 februari 2021 op heeft gereageerd.
Eiser heeft problemen ondervonden van de Turkse autoriteiten vanwege zijn lidmaatschap van de HDP, wat heeft geleid tot arrestaties en martelingen. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen op basis van de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van eiser. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat het arrestatiebevel van 7 mei 2020 niet echt is. De rechtbank concludeert dat er een motiveringsgebrek is in het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.869,-.