ECLI:NL:RBDHA:2021:15912

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL21.8288
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van eerdere aanvragen zonder nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in de asielprocedure van eiser, afkomstig uit de Democratische Republiek Congo (DRC). Eiser heeft in het verleden meerdere aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend, die alle zijn afgewezen. De meest recente aanvraag, ingediend op 12 april 2021, is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij besluit van 28 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangedragen die relevant zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag. Eiser had aangevoerd dat hij een brief had ontvangen van een advocaat in de DRC, waarin werd verwezen naar een verstekvonnis van 12 augustus 2017. De rechtbank oordeelde echter dat deze brief, evenals andere documenten die eiser had overgelegd, niet voldoende waren om de geloofwaardigheid van zijn verklaringen te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eerdere besluiten van de Staatssecretaris, waarin de aanvragen van eiser als kennelijk ongegrond en niet-ontvankelijk zijn verklaard, nog steeds van toepassing zijn. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden gepresenteerd die een herbeoordeling van zijn asielaanvraag rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8288

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Peeters).

Eerdere asielaanvragen

1. Eiser is afkomstig uit de Democratische Republiek Congo (DRC). Hij heeft op
6 april 1994 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij besluit van 19 december 1994 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Dit besluit staat vast.
Op 7 februari 2018 heeft eiser weer een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij lid was geworden van de beweging Congolese Diaspora en dat hij in verband hiermee werd gezocht door de autoriteiten van de DRC. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een opsporingsbevel overgelegd van 18 juli 2017. Uit een Verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 19 oktober 2017 is gebleken dat de echtheid van dit document niet was vast te stellen, omdat het Bureau Documenten ontbrak aan voldoende en betrouwbare vergelijkings- en referentiemateriaal. Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn betrokkenheid bij de Congolese Diaspora niet geloofwaardig geacht. Evenmin heeft verweerder het geloofwaardigheid gevonden dat die betrokkenheid bekend zou zijn geworden bij de autoriteiten van de DRC. Verweerder heeft bij besluit van 8 maart 2018 de aanvraag kennelijk ongegrond verklaard. Dit besluit staat inmiddels vast. [1]
Op 30 augustus 2018 heeft eiser weer een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 5 februari 2019 heeft verweerder deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Bij deze aanvraag heeft eiser een akte van betekening van een verstekvonnis van 14 augustus 2017 overgelegd. Uit de Verklaring van onderzoek van 4 september 2018 van Bureau Documenten is gebleken dat deze akte ‘mogelijk niet echt’ is. Ook het besluit van 5 februari 2019 staat inmiddels vast. [2]

Huidige asielaanvraag

2. Eiser heeft op 12 april 2021 de huidige aanvraag ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser aangevoerd dat hij contact heeft gehad met een advocaat in de DRC, [A] . [A] heeft eiser een foto van een brief van 11 december 2020 verstuurd via Whatsapp. In deze brief verklaart [A] dat hij inzage heeft gekregen in een verstekvonnis van
12 augustus 2017. Bij dat vonnis is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar. Eiser heeft aangevoerd dat deze brief ondersteuning geeft aan de echtheid van het opsporingsbevel van 18 juli 2017 en de akte van betekening van het verstekvonnis van 14 augustus 2017.
3. Bij besluit van 28 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard. Dit omdat het een opvolgende aanvraag betreft waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. [3] Verweerder heeft dit gedaan onder verwijzing naar de eerdere besluiten van 8 maart 2018 en van 5 februari 2019.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft aangevoerd dat de brief van [A] verweerder aanleiding had moeten geven om nader onderzoek te doen naar het bestaan van het vonnis van 12 augustus 2017. Ook had verweerder opnieuw onderzoek moeten laten verrichten naar het opsporingsbevel van 18 juli 2017. Eiser heeft voorts een beroep gedaan op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het HvJ EU) van 10 juni 2021 [4] .
5. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.8289, op 18 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E.J. Nyembol Katumbe. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

6. Centraal staat de vraag of de foto van de brief van 11 december 2020 van [A] als een nieuw element of bevinding [5] kan worden aangemerkt. Van belang in dit verband is dat de verklaringen van eiser omtrent zijn betrokkenheid bij de beweging Congolese diaspora ongeloofwaardig zijn bevonden. Dit geldt ook voor de verklaringen van eiser over zijn problemen met de autoriteiten van de DRC als gevolg van deze betrokkenheid. Verder staat vast dat het opsporingsbevel van 18 juli 2017 niet op echtheid was te beoordelen. Blijkens recente informatie van Bureau Documenten geldt deze situatie nu nog steeds. Ook staat vast dat de akte van betekening van het verstekvonnis van
14 augustus 2017 ‘mogelijk niet echt’ is bevonden. Tegen deze achtergrond heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de enkele schriftelijke mededeling van [A] dat hij inzage heeft gekregen in het verstekvonnis van 12 augustus 2017, onvoldoende is om aannemelijk te maken dat dit verstekvonnis bestaat. Terecht heeft verweerder aangevoerd dat de authenticiteit van de brief van [A] niet is vast te stellen en dat eiser anderszins geen documenten heeft ingebracht die het bestaan van het verstekvonnis onderbouwen. Dat wat eiser ter onderbouwing van zijn huidige asielaanvraag heeft aangevoerd en overgelegd, heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven geven om nader onderzoek te verrichten. Terecht heeft verweerder de foto van de brief van [A] niet als een nieuw element of bevinding aangemerkt. Dit stuk doet namelijk geen ander licht schijnen op de eerdere oordelen over de verklaringen van eiser, het opsporingsbevel en de akte van betekening van het verstekvonnis. Door de foto van de brief van [A] aldus te beoordelen, heeft verweerder gehandeld in lijn met het genoemde arrest van het HvJ EU van 10 juni 2021.
7. Ter onderbouwing van zijn huidige asielaanvraag heeft eiser tevens een brief van 12 november 2020 van de stichting OMZO/Pauluskerk Rotterdam overgelegd, alsmede een brief van 14 januari 2021 van het Erasmus UMC. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat deze brieven niet dienen ter onderbouwing van zijn asielrelaas.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid vanmr. M.A. Beijl, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 28 maart 2018, ECLI:RBROT:2018:2508, en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 31 juli 2018, 201803677/1/V2.
2.Op grond van de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 29 maart 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1404, en van de ABRvS van 12 september 2019, 201902673/1/V2.
3.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.in de zaak C-921/19, LH tegen Nederland, ECLI:EU:C:2021:478,
5.In de zin als in rechtsoverweging 3 omschreven.