ECLI:NL:RBDHA:2021:15909

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
21_73
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vrouw van Marokkaanse nationaliteit. De vrouw had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als doel 'privéleven' conform artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 5 januari 2021 afgewezen. De vrouw maakte bezwaar tegen dit besluit en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 21 juni 2021 zijn beide partijen niet verschenen, maar de voorzieningenrechter heeft het verzoek om vrijstelling van griffierecht toegewezen. De voorzieningenrechter overwoog dat, indien er bezwaar is gemaakt tegen een besluit, hij op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De Staatssecretaris had in een brief van 27 mei 2021 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de werking van het bestreden besluit niet geschorst kon worden, ook niet bij bezwaar. Echter, omdat er overeenstemming was dat uitzetting van de vrouw moest worden afgezien, werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. De voorzieningenrechter verbood de Staatssecretaris om de vrouw uit Nederland te verwijderen totdat er op het bezwaar was beslist. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, vastgesteld op € 534,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/73

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juni 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1960, van Marokkaanse nationaliteit, verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.J. Roeloffzen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2021 (het primaire besluit] heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 6 augustus 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘privéleven conform artikel 8 EVRM’ afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2021. Partijen zijn met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Gelet hierop is verzoekster in deze procedure geen griffierecht verschuldigd.
2. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Bij brief van 27 mei 2021 heeft verweerder meegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van wat in het verzoekschrift van 6 januari 2021 is verzocht.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het bestreden besluit van
5 januari 2021 op grond van artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, aanhef onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet geschorst wordt, ook niet indien tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Tevens overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder op grond van de Awb noch de Vw zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit - met de aanzegging aan verzoekster Nederland te verlaten - op te schorten
5. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoekster behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot op het bezwaar is beslist.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 534,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en een wegingsfactor 1).

BeslissingDe voorzieningenrechter:- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;- verbiedt verweerder verzoekster uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.Y. Wong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt via publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.