ECLI:NL:RBDHA:2021:15904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
NL21-7990
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van verklaringen over homoseksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de verklaringen van de eiser over zijn homoseksuele geaardheid door de verweerder ongeloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het beroep dat de eiser heeft ingesteld tegen deze afwijzing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in de ontwikkeling van zijn homoseksualiteit en zijn persoonlijke beleving daarvan. De verklaringen van de eiser werden als oppervlakkig en summier beoordeeld, en de rechtbank concludeerde dat de verweerder in redelijkheid kon oordelen dat de asielaanvraag ongegrond was. De eiser voerde aan dat de verweerder niet voldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals zijn jonge leeftijd en de context van zijn herkomst uit een ruraal gebied in Nigeria, waar homoseksualiteit niet openlijk wordt geaccepteerd.

De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder voldoende rekening had gehouden met de achtergrond van de eiser en dat de vragen die aan hem werden gesteld adequaat waren. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in staat was om overtuigende en gedetailleerde verklaringen te geven over zijn homoseksuele geaardheid en de relatie met zijn partner, wat leidde tot de afwijzing van zijn asielaanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.7990

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

ProcesverloopBij besluit van 25 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Daudu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel geaard is en daarom problemen heeft in zijn land van herkomst.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst
  • De homoseksuele geaardheid van eiser en de daaruit voortvloeiende problemen
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig worden geacht. De verklaringen over de homoseksuele geaardheid worden door verweerder niet geloofwaardig geacht. Volgens verweerder heeft eiser onvoldoende inzicht verschaft in de ontwikkeling van zijn gestelde homoseksuele geaardheid en zijn persoonlijk beleving, gevoelens en de relatie met [A] . Dat eiser nauwelijks kennis heeft van de situatie van LHBTI in Nigeria of Nederland draagt niet bij aan de aannemelijkheid van de gestelde geaardheid. Verder zijn de verklaringen oppervlakkig en summier en kunnen zij niet overtuigen. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
Gronden beroep
5. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag. Hij voert aan dat verweerder niet conform Werkinstructie (WI) 2019/17 heeft getoetst, omdat hij onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke situatie van eiser. Verweerder had rekening moeten houden met de leeftijd van eiser, de omstandigheid dat hij uit ruraal gebied in Nigeria komt, dat hij onderdeel uitmaakt van een kleine gemeenschap, dat hij een beperkte opleiding heeft gehad en de omstandigheid dat in zijn herkomstgebied homoseksualiteit niet zichtbaar aanwezig is. Deze omstandigheden maken dat van eiser in zijn antwoorden geen diepgang kan worden verwacht. Eiser begrijpt de vragen waarmee verweerder zoekt naar diepgang niet. Deze vragen zijn naar hun aard niet gericht en kort, terwijl dat op grond van het advies van MediFirst wel vereist is. Verweerder heeft ook niet gemotiveerd of geconcretiseerd waarom eiser oppervlakkig is in zijn antwoorden. Verweerder had door moeten vragen en eiser duidelijk moeten maken dat de antwoorden die hij gaf niet overtuigen. Eiser heeft de vragen niet goed begrepen en verweerder heeft ten onrechte geen waarde gehecht aan wat hierover in die zienswijze naar voren is gebracht.
Eiser verwijst in dit kader naar een uitspraak van zittingsplaats Utrecht van 26 april 2021, zaaknummer NL21.3540, waaruit volgt dat verweerder moet laten zien op welke wijze rekening is gehouden met de jonge leeftijd van de asielzoeker en de manier waarop hij zijn homoseksualiteit heeft geaccepteerd. In de uitspraak van 26 april 2021 wordt ook overwogen dat niet elke asielzoeker een uitgebreid bewustwordingsproces heeft over zijn homoseksualiteit. Eiser stelt dat hij voldoende naar voren heeft gebracht over het experimenteren met jongens uit zijn dorp en de relaties die hij heeft gehad. Eiser heeft daarmee zijn relaas persoonlijk gemaakt en inzicht gegeven in hoe hij zijn homoseksualiteit heeft ontdekt en hoe hij daaraan uitvoering heeft gegeven.
6. Eiser heeft ook het moment waarop hij zich bewust werd van zijn homoseksualiteit zeer wel geduid en toegelicht. De manier waarop hij daarover heeft verklaard, namelijk dat hij al seksuele handelingen verrichtte voordat hij wist wat homoseksualiteit was, is passend bij wat in eisers situatie mag worden verwacht. Dat eiser niets wist van homoseksualiteit als seksuele identiteit is zeer aannemelijk, nu homoseksualiteit in ruraal Nigeria niet in de openbaarheid voorkomt en niet als identiteit is erkend. Dat eiser later homoseksualiteit heeft begrepen zoals dat gangbaar is in Nederland, wil niet zeggen dat verweerder mag verwachten dat eiser over zijn geaardheid verklaart als iemand die wel bekend is met homoseksualiteit.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte stelt dat hij niet eenduidig en concreet heeft verklaard over het moment waarop hij zich realiseerde dat hij zich aangetrokken voelde tot mannen. In het gehoor en in de correcties en aanvullingen heeft eiser naar voren gebracht dat hij als 15-jarige jongen op verschillende manieren heeft opgemerkt dat hij homo is. Verweerder heeft die omstandigheden ten onrechte afzonderlijk van elkaar beoordeeld en hier een ongerijmdheid in gezien. Eiser heeft er in de correcties en aanvullingen op gewezen dat het gaat om een combinatie van omstandigheden, namelijk het kijken van films, experimenteren en lichamelijke aantrekking. Het is zeer aannemelijk dat al deze feiten plaatsvinden in eenzelfde periode en eraan bijdragen dat eiser begrijpt dat hij homo is. Verweerder gaat eraan voorbij dat het gaat om een proces en dat eiser niet in staat is een moment aan te wijzen. Ook op dit punt heeft eiser niet begrepen waarnaar verweerder in het gehoor op zoek was. Verweerder neemt volgens eiser ten onrechte aan dat altijd sprake zou moeten zijn van diepgang en diepe gevoelens. De emoties van eiser heeft hij weergegeven, namelijk dat hij zijn seksuele voorkeur heeft geaccepteerd, dat hij plezier beleeft aan handelingen die daarmee samenhangen en dat hij in het geheim vorm heeft gegeven aan zijn homoseksualiteit omdat hij bang was voor de reactie van zijn omgeving. Binnen zijn mogelijkheden en het gegeven referentiekader is eiser erin geslaagd om inzicht te geven aan zijn innerlijke gevoelens. Verweerder motiveert niet waarom het relaas van eiser niet eenduidig, oppervlakkig, algemeen en standaard van aard zou zijn.
8. Over zijn relatie met [A] heeft eiser concreet en gedetailleerd verklaard. Verweerder had kunnen doorvragen als de antwoorden niet overtuigend waren. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat diepgang ontbreekt, nu diepgang voor een geloofwaardige relatie niet is vereist.
9. Eiser voert verder aan dat verweerder verder ten onrechte bij de geloofwaardigheidsbeoordeling heeft betrokken dat eiser weinig kennis heeft over de situatie van LHBTI in Nigeria. Eiser heeft verklaard dat hij weet de homoseksualiteit in zijn land illegaal is en niet wordt geaccepteerd. Eiser hoeft niet uit te leggen wat de inhoud is van de strafbaarstelling. Hij weet wat de straf is. Het ontbreken van contacten met het COC is volgens eiser ten onrechte tegengeworpen nu hij vanwege de corona-maatregelen niet de gelegenheid daartoe heeft gehad.
Beoordeling rechtbank
10. Uit het advies van MediFirst blijkt dat eiser is gebaat bij korte, gerichte en enkelvoudige vraagstelling waarbij de vraagstelling soms toegelicht dient te worden. Naar het oordeel van de rechtbank is hieraan voldaan. De stelling dat eiser de vragen niet begreep en dat het voor hem niet duidelijk was dat zijn gevoelens centraal stonden in het gehoor heeft verweerder in redelijkheid geen aanleiding hoeven vinden om anders te oordelen. Eiser is uitgebreid en meerdere malen in de gelegenheid gesteld om te verklaren over zijn persoonlijke beleving. Daarbij zijn verschillende soorten vragen gesteld. De vragen die zijn gesteld zijn kort en gericht en er wordt doorgevraagd als de gehoormedewerker het antwoord ontoereikend vindt. De medewerker heeft ook een pauze ingelast en gezegd:
ik stel vragen om er achter te komen wat uw gedachtes en gevoelens waren op het moment waarop u er achter kwam dat u homoseksueel bent en hoe het daarna verder is gegaan. Kunt u daar in de pauze nog eens over nadenken zodat wij dit na de pauze verder kunnen bespreken?Uit de gestelde vragen blijkt ook dat verweerder op zoek is naar gevoelens, en ook na de pauze heeft de medewerker eiser op meerdere manieren hiernaar gevraagd. Dat eiser uit een rurale omgeving komt en niet hoog is opgeleid, leidt er niet automatisch toe dat van hem niet kan worden verwacht dat hij concreet verklaart over wat er met hem gebeurt op het moment of in de periode dat hij bewust werd van zijn homoseksuele gevoelens, die in zijn land verboden zijn. De rechtbank ziet daarom geen reden om te oordelen het voor eiser niet duidelijk was dat zijn gevoelens centraal stonden in het gehoor. De zaak waar eiser naar verwijst is niet vergelijkbaar, alleen al omdat het daar gaat om een 11-jarige minderjarige, terwijl eiser ongeveer 20 jaar oud was toen hij zijn land van herkomst verliet.
11. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen overwegen dat eiser weinig eenduidig en concreet is over het moment waarop hij zich realiseerde dat hij zich aangetrokken voelde tot mannen. Hij verklaart enerzijds dat het spelen van verstoppertje en het experimenteren met jongens het moment was waarop hij zich realiseerde dat hij zich aangetrokken voelde tot mannen en anderzijds dat hij zich op dat moment al bewust was van zijn seksuele geaardheid. Daarnaast verklaart eiser over het moment waarop hij zich bewust was van zijn seksuele geaardheid dat dit kwam omdat hij een gay film ging kijken, wat weer een andere situatieschets is. Hoewel niet doorslaggevend, mocht verweerder dit als ongerijmd aanmerken. Verweerder kan immers van eiser verwachten dat hij concreet en gedetailleerd verklaart over het moment dat of de periode waarin hij bewust werd van zijn homoseksuele gevoelens, te meer nu homoseksuele gevoelens in zijn maatschappij worden afgekeurd en homoseksualiteit strafbaar is gesteld. Daarbij is het geheel aan verklaringen van belang, niet de vraag of verweerder losse onderdelen uit die verklaringen uitdrukkelijk al dan niet geloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft hier echter met name over seksuele handelingen verteld en verklaard dat hij niet bang was dat hij gay was. Hoewel iedereen op een andere manier invulling geeft aan relaties en daarmee ook rekening moet worden gehouden door verweerder, moet verweerder de geloofwaardigheid wel kunnen toetsen. Daarom mag verweerder van eiser meer verwachten dan zijn verklaringen over seksuele handelingen. In de correcties en aanvullingen is aangevuld dat eiser hierover wel angst ervoer, maar verweerder heeft hieraan geen zwaarwegend gewicht hoeven toekennen omdat uit eisers relaas overigens nagenoeg niet blijkt van een persoonlijk besef, op dat moment of in die periode, wat zijn geaardheid betekent voor hem in zijn directe omgeving of in de maatschappij. Er zijn ook geen concrete omstandigheden gebleken op grond waarvan dit niet van eiser verwacht mocht of kon worden. De verklaringen van eiser over het moment waarop hij zich realiseerde dat hij zich aangetrokken voelde tot mannen heeft verweerder dan ook niet ten onrechte als algemeen van aard, en weinig eenduidig en concreet aangemerkt.
12. Verder heeft verweerder in redelijkheid kunnen overwegen dat eiser nagenoeg geen inzicht heeft gegeven in de persoonlijke beleving van zijn ontdekking en de innerlijke gevoelens en persoonlijke emoties die hiermee gepaard gaan. Hoewel bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid niet als uitgangspunt dient te gelden dat in alle gevallen een interne worsteling moet hebben plaatsgevonden voordat de vreemdeling zijn gerichtheid heeft geaccepteerd, mag van de vreemdeling die uit een land komt waar de gerichtheid strafbaar is gesteld wel worden verwacht dat sprake zal zijn van een (denk)proces waarin de vreemdeling zich afvraagt wat het betekent om anders te zijn dan hetgeen de maatschappij verwacht/verlangt en op welke wijze hij daaraan invulling wil en kan geven. De verklaringen van eiser zijn echter algemeen van aard en geven geen inzicht in de persoonlijke beleving van zijn emoties. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat de verklaringen niet kunnen overtuigen en dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid dat eiser enkel oppervlakkig kan verklaren over de persoonlijke beleving van de ontdekking van zijn homoseksuele geaardheid. Daarbij heeft verweerder ook in aanmerking mogen nemen dat eiser de nadruk legt op het verrichten van seksuele handelingen met mannen, terwijl dit onvoldoende zegt over het bestaan van een seksuele gerichtheid.
13. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verklaringen van eiser over de relatie met [A] niet overtuigen. Daarbij heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat de verklaringen van eiser over zijn gevoelens voor [A] oppervlakkig zijn en geen inzicht geven in de persoon van [A] of in bepaalde karaktereigenschappen van [A] , waardoor eiser zich tot hem aangetrokken voelde. Ook heeft verweerder kunnen laten meewegen dat niet duidelijk wordt hoe eiser en [A] invulling gaven aan hun relatie en dat dat afbreuk doet aan de verklaringen over deze relatie. Te meer omdat de relatie vier jaar zou hebben geduurd, terwijl ze die geheim moesten houden, ze in hetzelfde dorp woonden, eiser [A] hielp in zijn winkel en bij hem thuis kwam en eiser en [A] elkaar vaak zagen en eenmaal per 14 dagen wat leuks gingen doen. Verweerder mocht daarom meer overtuigende, in de zin van concrete, gedetailleerde en persoonlijke verklaringen verwachten.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat hij nagenoeg geen onderzoek heeft gedaan naar de situatie van LHBTI in Nigeria of in Nederland. Dat eiser weinig weet te vertellen over de strafbaarstelling van homoseksualiteit in Nigeria heeft verweerder opmerkelijk mogen vinden, te meer omdat eiser stelt dat hij vanwege zijn homoseksualiteit in Nigeria vervolgd wordt. Ook heeft verweerder het opmerkelijk mogen vinden dat eiser niet kan duiden met welke organisatie die opkomt voor de rechten van LHBTI hij in contact heeft geprobeerd te komen.
Conclusie
15. De beroepsgronden slagen niet. Verweerder heeft het asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht omdat de verklaringen van eiser over zijn gevoelens en persoonlijke beleving daarvan afgezet tegen de normen van de samenleving overtuigingskracht ontberen. Hoewel eiser in de gelegenheid is gesteld om meer te vertellen over deze gevoelens en meer te verklaren over zijn verklaring dat het moeilijk voor hem was, heeft eiser enkel herhaald dat hij bang was voor de maatschappij. Verweerder mocht overtuigender verklaringen verwachten. Er is geen geobjectiveerde reden gebleken waarom dat van eiser niet mocht worden verwacht. Mede gelet op het advies van MediFirst heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de persoon en achtergrond van eiser. Voor zover met de verwijzing naar persoon, afkomst en beperkte opleiding (ook) wordt bedoeld dat eiser verstandelijk beperkt is, blijkt dit tot op heden onvoldoende uit de stukken. In het advies van MediFirst wordt hieraan niet gerefereerd en ook uit eisers eigen verklaringen komt het niet naar voren. Hij heeft gesteld dat hij lezen en schrijven moeilijk vindt, maar hij heeft ook tot aan de 3e klas van de middelbare school op school gezeten. Ook zijn (wellicht eendimensionale) antwoorden zijn op zich te weinig om van een dergelijke beperking uit te gaan. Het was aan eiser geweest dit te onderbouwen.
16. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid vanmr. A.M. Slierendrecht, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
En zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.