ECLI:NL:RBDHA:2021:15898
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van Albanese vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep van een Albanese vreemdeling tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De vreemdeling, geboren in 1995, had op 8 november 2020 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar ontvangen. Hij heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de vreemdeling geen procesbelang meer had bij de rechtmatigheidstoets van het terugkeerbesluit, omdat hij op 23 november 2020 naar Albanië was teruggekeerd. Hierdoor werd het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk verklaard.
Wat betreft het inreisverbod oordeelde de rechtbank dat de Staatssecretaris terecht had aangenomen dat er een risico bestond dat de vreemdeling zich aan het toezicht op vreemdelingen zou onttrekken. De vreemdeling had tijdens een gehoor verklaard dat hij geen contact had met zijn schoonzus en neefjes in Italië, en de rechtbank vond dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het inreisverbod zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank volgde de vreemdeling niet in zijn stelling dat de Staatssecretaris had moeten verifiëren of hij contact wilde hebben met zijn schoonzus. De rechtbank concludeerde dat het beroep tegen het inreisverbod ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.