ECLI:NL:RBDHA:2021:15898

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
NL20.20913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van Albanese vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep van een Albanese vreemdeling tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De vreemdeling, geboren in 1995, had op 8 november 2020 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar ontvangen. Hij heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de vreemdeling geen procesbelang meer had bij de rechtmatigheidstoets van het terugkeerbesluit, omdat hij op 23 november 2020 naar Albanië was teruggekeerd. Hierdoor werd het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk verklaard.

Wat betreft het inreisverbod oordeelde de rechtbank dat de Staatssecretaris terecht had aangenomen dat er een risico bestond dat de vreemdeling zich aan het toezicht op vreemdelingen zou onttrekken. De vreemdeling had tijdens een gehoor verklaard dat hij geen contact had met zijn schoonzus en neefjes in Italië, en de rechtbank vond dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het inreisverbod zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank volgde de vreemdeling niet in zijn stelling dat de Staatssecretaris had moeten verifiëren of hij contact wilde hebben met zijn schoonzus. De rechtbank concludeerde dat het beroep tegen het inreisverbod ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.20913

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1995, van Albanese nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven om het beroep schriftelijk af te doen heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het terugkeerbesluit.
1. Gebleken is dat eiser op 23 november 2020 naar Albanië is teruggekeerd. De rechtbank is van oordeel dat eiser daardoor geen procesbelang meer heeft bij een rechtmatigheidstoets van het terugkeerbesluit. Het beroep, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit, is daarom niet‑ontvankelijk.
Ten aanzien van het inreisverbod.
2. Verweerder heeft aangenomen dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Om die reden heeft verweerder eiser terecht aangezegd om Nederland onmiddellijk te verlaten. [1] Uit deze aanzegging vloeit voort dat verweerder eiser terecht een inreisverbod heeft opgelegd. [2] In dit geval is de duur van het inreisverbod twee zaaknummer: NL20.20913 2
jaar. [3] Deze termijn kan worden verkort als de vreemdeling bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd en onderbouwd.4
3. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens het gehoor zijn zienswijze heeft kunnen geven naar aanleiding van het voornemen om hem een inreisverbod op te leggen. Eiser heeft tijdens het gehoor verklaard dat de kinderen van zijn overleden broer in Italië wonen bij hun moeder en dat hij hen nooit ziet. Aan het eind van het gehoor heeft eiser desgevraagd bevestigd dat er geen redenen en/of bijzondere omstandigheden zijn waarom verweerder van het opleggen van een inreisverbod van twee jaar zou moeten afgezien.
4. De rechtbank is van oordeel dat gezien deze verklaringen tijdens het gehoor verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan van het opleggen van het inreisverbod zou moeten worden afgezien. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder had moeten verifiëren in hoeverre eiser contact heeft of wil hebben met zijn schoonzus. Uit eisers verklaringen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser ook met zijn schoonzus geen contact heeft. Anders dan eiser veronderstelt, ligt het niet op de weg van verweerder om tijdens het gehoor actief te onderzoeken of eiser behoefte heeft aan contact met zijn schoonzus of zijn neefjes. Bovendien belemmert het inreisverbod eiser niet om op andere wijze, bijvoorbeeld via een videoverbinding of buiten het EU-grondgebied, contact met hen te onderhouden voor zover hij die behoefte heeft.
5. Het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk; - verklaart het beroep voor zover gericht tegen het inreisverbod ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier.
zaaknummer: NL20.20913 3
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
04 mei 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. R.J.A. Schaaf
Rechter
Rechtbank Midden-Nederland
N.R. Hoogenberk
Griffier
Rechtbank Midden-Nederland

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 66, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
3.Op grond van artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. 4 Zie paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.