Overwegingen
1. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij in Iran vanaf eind 2011 geïnteresseerd raakte in het christendom. Eiser ging huiskerkbijeenkomsten bezoeken en heeft zelf ook dergelijke bijeenkomsten georganiseerd. In 2013 werd hij getipt dat er een inval had plaatsgevonden tijdens een huiskerkbijeenkomst. Eiser was zelf niet aanwezig bij die bijeenkomst. Uit vrees dat de Iraanse autoriteiten hem zochten, heeft eiser Iran eind 2013 verlaten. In 2014 heeft eiser asiel aangevraagd in Duitsland. Daar heeft hij zich verder verdiept in het christendom en is hij eind 2014 gedoopt. Nadat zijn moeder medio 2015 overleed, werd eiser depressief. Hij verbrak zijn contacten, ook met de mensen uit de kerk in Duitsland waarbij hij betrokken was. Op 25 maart 2016 is eiser vrijwillig teruggekeerd naar Iran. Daar is hij over een periode van enkele maanden achtervolgd en zo’n 30 keer opgepakt. Ook heeft hij drie maanden vastgezeten. Tijdens deze detentie is eiser mishandeld. Hij werd ook ondervraagd over christenen in Iran en Duitsland. Zijn vader heeft eiser vrijgekocht en vervolgens heeft eiser Iran weer verlaten. Op 19 juli 2018 heeft hij in Nederland asiel gevraagd. In Nederland heeft eiser zich afgekeerd van het geloof en is hij atheïst geworden.
2. Verweerder heeft vastgesteld dat het asielrelaas van eiser bestaat uit de volgende relevante elementen:
3. zijn identiteit, nationaliteit en herkomst;
4. zijn onvrede over de islam;
5. zijn problemen bij terugkeer in Iran na zijn verblijf in Duitsland. Dit als gevolg van zijn eerdere vlucht uit Iran, in een periode dat eiser interesse toonde voor het christendom en er een inval had plaatsgevonden bij een huiskerkdienst;
6. eiser is atheïst geworden.
3. Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De verklaringen met betrekking tot de elementen 1. en 2. heeft verweerder geloofwaardig bevonden. De verklaringen over de elementen 3. en 4. heeft verweerder niet geloofwaardig bevonden. Eiser heeft het standpunt van verweerder betwist. De rechtbank gaat hierna op de geschilpunten in.
Interesse in het christendom en het deelnemen/organiseren van huiskerkbijeenkomsten
4. Niet ten onrechte voert verweerder aan dat eiser ontoereikende verklaringen heeft afgelegd over zijn persoonlijke overwegingen en motieven die zijn interesse in het christendom hebben gewekt. Zo heeft eiser verklaard dat hij al sinds zijn zestiende levensjaar, dus rond 1995, onvrede ervaarde over de islam. Eiser voelde een leegte en was altijd op zoek naar iets om de islam te vervangen. Verweerder heeft het niet aannemelijk mogen vinden dat eiser vanaf 1995 niets heeft ondernomen om deze leegte te vullen, maar dat eiser dan wel zonder reële aanleiding eind 2011 plotseling interesse in het christendom heeft gekregen. De motivatie van eiser hiertoe heeft verweerder niet overtuigend mogen vinden. Eiser vond het namelijk belangrijk om mensen te helpen en goede daden te verrichten. Niet ten onrechte stelt verweerder hiertegenover dat deze drijfveer onvoldoende verklaart dat en waarom eiser zich specifiek op het christendom heeft gericht.
5. Niet ten onrechte voert verweerder voorts aan dat eiser onvoldoende inzicht heeft verschaft in zijn beweegredenen om zich te verdiepen in het christendom. Eiser vond dat hij tijdens de huiskerkbijeenkomsten onzinnige antwoorden kreeg op zijn vragen. Ook heeft hij verklaard dat leden van de christelijke gemeenschap waarmee hij in contact stond verkeerd omgingen met het geld dat voor de huiskerkdiensten was bestemd. Eiser is toch doorgegaan met het bezoeken en organiseren van huiskerkbijeenkomsten, ondanks dat deze bijeenkomsten blijkbaar niet strookten met de beweegredenen van eiser om zich in het christendom te verdiepen. Verweerder voert verder niet ten onrechte aan dat eiser heeft verklaard dat hij niets met de bijbel te maken wil hebben en dat hij de bijbel niet heeft gelezen. De enkele verklaring van eiser dat hij na zijn echtscheiding in 2009 op zoek was naar een groep om bij te horen, heeft verweerder er niet toe hoeven overtuigen dat eiser vanaf 2011 daadwerkelijk belangstelling voor het christendom had ontwikkeld.
6. Verweerder werpt eiser ook niet ten onrechte tegen dat eiser over de inhoud, de duur, de groepsgrootte en de locatie van de huiskerkbijeenkomsten summier en algemeen heeft verklaard. Eiser heeft verklaard dat hij over een periode van twee jaar gemiddeld eens per twee of drie weken aan een huiskerkbijeenkomst heeft deelgenomen. Gelet op deze duur en frequentie mocht van eiser worden verwacht dat hij gedetailleerder had kunnen vertellen over de bijeenkomsten en de deelnemers. Dat eiser vergeetachtig zou zijn, biedt geen verklaring voor zijn summiere relaas. Het is in Iran ronduit gevaarlijk om aan huiskerkbijeenkomsten deel te nemen. Van mensen die dat in weerwil van de gevaren bewust toch doen, mag verwacht worden dat zij meer specifiek kunnen verklaren over hun motivatie en over de gang van zaken tijdens die bijeenkomsten.
7. Verweerder hecht niet ten onrechte betekenis aan het feit dat eiser in maart 2016 vrijwillige vanuit Duitsland naar Iran is teruggekeerd. Verweerder heeft hierin niet ten onrechte aanleiding gezien om andermaal te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser omtrent zijn belangstelling voor het christendom en zijn vrees voor vervolging in Iran. Gelet op de gevaren die eiser in Iran vreesde en waarvoor hij aanvankelijk gevlucht zou zijn, ligt het niet voor de hand dat hij vrijwillig naar Iran is teruggekeerd. De verklaringen van eiser over zijn mentale gesteldheid en over het overlijden van zijn moeder, heeft verweerder in dit verband ontoereikend mogen vinden.
8. Op grond van wat de rechtbank onder 4. tot en met 7. heeft overwogen, komt zij tot het volgende oordeel. Verweerder heeft niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat eisers verklaringen over zijn interesse in het christendom en zijn betrokkenheid bij huiskerkbijeenkomsten ongeloofwaardig zijn. In het verlengde hiervan heeft verweerder ook geen geloof hoeven hechten aan de problemen die eiser zou hebben ondervonden van de Iraanse autoriteiten na zijn terugkeer in Iran vanuit Duitsland.
De door eiser overgelegde documenten
9. Eiser heeft een kopie van een vonnis van 18 juli 2018 overgelegd. Bij dit vonnis is hij bij verstek ter dood veroordeeld vanwege afvalligheid. Verder heeft eiser kopieën van dagvaardingen van 5 augustus 2018 en 8 juni 2019 overgelegd. Uit deze stukken blijkt dat zijn vader en zijn zoon zijn opgeroepen om bij een Iraanse rechtbank te verschijnen.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat deze documenten niet afdoen aan de ongeloofwaardig bevonden verklaringen van eiser. Verweerder heeft daarbij van betekenis mogen achten dat in het vonnis de Perzische termen voor ‘afvalligheid’ en ‘afvallige’ zijn gebruikt. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat dit niet gebruikelijk is. Uit het algemeen ambtsbericht over Iran van 21 maart 2019 (het ambtsbericht) blijkt namelijk dat in een vonnis over een afvallige moslim deze termen niet expliciet worden genoemd. In plaats daarvan kunnen personen die worden beschuldigd van afvalligheid of ketterij de doodstraf krijgen op grond van ‘fisad fil-arz’ (corruptie op aarde).Uit het ambtsbericht blijkt verder dat er in de periode van juni 2017 tot en met februari 2019 geen veroordelingen van afvalligen op grond van ‘fisad fil-arz’ bekend zijn geworden.
Daardoor is niet aannemelijk dat eiser op 18 juli 2018 voor afvalligheid zou zijn veroordeeld.
11. Onder verwijzing naar het ambtsbericht heeft verweerder eiser verder mogen tegenwerpen dat eiser over een origineel van het vonnis moet kunnen beschikken. Uit het ambtsbericht blijkt namelijk dat door middel van toegang tot een database een gecertificeerde kopie van een vonnis kan worden verkregen. Dit kopie bevat dan een stempel dat de echtheid van het document bevestigt. Eiser of zijn advocaat kunnen dit vervolgens printen.2 Ondanks deze mogelijkheid beschikt eiser niet over een dergelijk document. Hij heeft aangevoerd dat alle poststukken in Iran worden gescreend en dat dit soort documenten niet per post kan en mag worden verstuurd. Niet ten onrechte stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser deze verklaring niet nader heeft onderbouwd. Ter zitting heeft eiser nog gesteld dat alleen hij persoonlijk toegang kan krijgen tot het digitale systeem. Hij zou hiervoor fysiek in Iran moeten zijn. Ook zou hij daarvoor een simkaart moeten hebben, die verbonden is aan zijn geboortenummer. Zonder dit kan zijn Iraanse advocaat geen toegang krijgen tot het vonnis. Ook deze stellingen heeft eiser niet nader onderbouwd.
12. Uit de rechtsoverwegingen 9., 10. en 11. vloeit voort dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan de ingebrachte documenten geen doorslaggevend belang is te hechten. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te laten verrichten naar deze documenten, bijvoorbeeld door het ministerie van Buitenlandse Zaken een individueel ambtsbericht te laten opstellen.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorts niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser in Nederland atheïst is geworden. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat zijn opvattingen over het atheïsme voortkomen uit zijn onvrede over het christendom. Hiervoor heeft de rechtbank al geoordeeld dat verweerder geen geloof aan de verklaringen van eiser heeft hoeven hechten, daar waar het ging over zijn aanvankelijke belangstelling voor het christendom. Gelet hierop heeft verweerder het ook niet geloofwaardig hoeven vinden dat eiser een ontwikkeling in zijn denken heeft doorgemaakt, in die zin dat hij via het christendom bij het atheïsme is uitgekomen. Bij dit standpunt heeft verweerder mogen betrekken dat eiser er geen blijk van heeft gegeven dat hij zich in het gedachtengoed en de leefwereld van het atheïsme heeft verdiept. Niet ten onrechte heeft verweerder aangevoerd dat eiser veeleer zijn seculiere levensstijl, die hij sinds 1995 had aangenomen, weer heeft opgepakt. Uit de verklaringen van eiser is niet op te maken dat hij sinds zijn vertrek uit Iran en zijn aankomst in Nederland in 2018 een geloofsontwikkeling heeft doorgemaakt die hem nu tot atheïst zou maken.
14. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Het bestreden besluit blijft dus in stand. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.