ECLI:NL:RBDHA:2021:15884
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van Albanese eiser
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Albanese eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat hem was opgelegd voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit, waardoor het beroep daartegen niet-ontvankelijk werd verklaard.
De eiser voerde aan dat hij een neef in Duitsland heeft en dat het inreisverbod hem belemmert om deze te bezoeken. Hij deed een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling niet slaagde. De rechtbank overwoog dat de belangenafweging door de Staatssecretaris terecht in het nadeel van de eiser was uitgevallen, aangezien de eiser niet had onderbouwd dat zijn neef in Duitsland woont en geen gegevens had verstrekt.
Wat betreft de duur van het inreisverbod, oordeelde de rechtbank dat de Staatssecretaris niet verplicht was om het inreisverbod te motiveren voor de maximale duur, omdat de eiser geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die een verkorting van de duur rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het inreisverbod ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J.A. Schuman, in aanwezigheid van griffier A. Vranken.