ECLI:NL:RBDHA:2021:15884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
NL21.1142
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van Albanese eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Albanese eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat hem was opgelegd voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit, waardoor het beroep daartegen niet-ontvankelijk werd verklaard.

De eiser voerde aan dat hij een neef in Duitsland heeft en dat het inreisverbod hem belemmert om deze te bezoeken. Hij deed een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling niet slaagde. De rechtbank overwoog dat de belangenafweging door de Staatssecretaris terecht in het nadeel van de eiser was uitgevallen, aangezien de eiser niet had onderbouwd dat zijn neef in Duitsland woont en geen gegevens had verstrekt.

Wat betreft de duur van het inreisverbod, oordeelde de rechtbank dat de Staatssecretaris niet verplicht was om het inreisverbod te motiveren voor de maximale duur, omdat de eiser geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die een verkorting van de duur rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het inreisverbod ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J.A. Schuman, in aanwezigheid van griffier A. Vranken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.1142
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. V. Ilic).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Omdat beide partijen op voorhand toestemming hebben gegeven om de zaak buiten zitting af te doen, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Albanese nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1999.
Terugkeerbesluit
2. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit. Het beroep daartegen verklaart de rechtbank daarom niet-ontvankelijk.
Inreisverbod
3. Eiser voert aan dat verweerder van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien of anders op zijn minst de duur van het inreisverbod had moeten verkorten, omdat hij een neef heeft in Duitsland. Door het inreisverbod is het voor eiser niet mogelijk om zijn neef in Duitsland te bezoeken. Eiser doet in dit verband een beroep op artikel 8 van het
EVRM.1 Eiser stelt ook dat verweerder had moeten motiveren waarom is gekozen voor een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM niet slaagt en licht dit als volgt toe. Tijdens het gehoor voor het opleggen van het inreisverbod op 15 januari 2021 heeft eiser onder meer verklaard dat hij een neef heeft in Duitsland. Uit het inreisverbod blijkt dat verweerder deze omstandigheid heeft meegewogen. De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging terecht in het nadeel van eiser is uitgevallen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser verder niet heeft onderbouwd dat zijn neef in Duitsland woont en ook geen gegevens van hem heeft verstrekt. Daarnaast kunnen eiser en zijn neef elkaar eventueel ook zien in een land waar zij allen toegang hebben. De stelling dat eiser en zijn neef geen geld hebben om elkaar eventueel ergens anders op te zoeken, is verder niet onderbouwd.
5. Over de duur van het inreisverbod overweegt de rechtbank als volgt. Volgens het beleid2 van verweerder legt hij- indien mogelijk - een inreisverbod op voor de maximale duur zoals die in artikel 6.5a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is genoemd. In dit artikel staat dat het inreisverbod voor maximaal twee jaar wordt opgelegd. De duur van het inreisverbod wordt verkort, of achterwege gelaten, als de vreemdeling bijzondere individuele omstandigheden heeft aangevoerd en onderbouwd. Zoals blijkt uit het gehoor van 15 januari 2021 is aan eiser de vraag gesteld of er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder zou moeten afzien van het opleggen van het inreisverbod, dan wel de duur daarvan zou moeten verkorten. Op die vraag heeft eiser geantwoord dat die omstandigheden er niet zijn en dat hij wil terugkeren naar Albanië. Nu eiser geen bijzondere omstandigheden naar voren heeft gebracht, hoefde verweerder ook niet te motiveren waarom hij een inreisverbod oplegt voor de maximale duur. De beroepsgrond slaag niet.
Conclusie
6. Het beroep tegen het terugkeerbesluit is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het inreisverbod is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen het inreisverbod ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
1. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2 Dit staat in paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
16 juni 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.