Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Beslissing
Overwegingen
Vrijstelling van het griffierecht
Achtergrond
Standpunten van partijen
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Eritrese jongen geboren in 2010, had de aanvraag ingediend met het doel om als familie- of gezinslid bij een referent in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van het ontbreken van een aannemelijke familierechtelijke relatie met zijn biologische ouders, die niet meereisden naar Nederland.
De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd om de familierechtelijke relatie aan te tonen. De enige overgelegde documentatie bestond uit een doopakte en identiteitsbewijzen van de ouders, maar deze documenten waren niet voldoende om de relatie te onderbouwen. De rechtbank stelde vast dat de verweerder in dit geval terecht had geëist dat de familierechtelijke relatie met officiële documenten moest worden aangetoond, en dat er geen bewijsnood was die een DNA-onderzoek rechtvaardigde.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. Tevens verleende de rechtbank vrijstelling van het griffierecht aan de eiser, omdat hij voldeed aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.