ECLI:NL:RBDHA:2021:15850

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
NL21.8272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en inspanningsverplichting in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser van Egyptische nationaliteit. De eiser was op 27 mei 2021 in bewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, na een periode van strafrechtelijke detentie. Eiser stelde dat de Staatssecretaris de inspanningsverplichting had geschonden door geen verwijderhandelingen te verrichten tijdens zijn detentie, waardoor hij eerder asiel had kunnen aanvragen. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris op de hoogte was van de detentie en dat er geen handelingen waren verricht om de eiser uit te zetten. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris had gehandeld in strijd met de inspanningsverplichting, maar dat deze schending niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat de belangenafweging in het voordeel van de Staatssecretaris uitviel. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring voldoende waren, ondanks de argumenten van de eiser dat hij meewerkte aan de vaststelling van zijn identiteit en dat er geen onttrekkingsgevaar was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8272
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. Schoneveld), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chabab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Egyptische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
2. Eiser voert aan dat verweerder de zogenoemde inspanningsverplichting heeft geschonden. Hij is op 7 mei in strafrechtelijke detentie gegaan, verweerder heeft hem op 19 mei een mededeling gedaan over toepassing van artikel 50, derde lid, van de Vw en eiser is op 27 mei in bewaring gesteld. Verweerder heeft in de periode van strafrechtelijke detentie geen verwijderhandelingen gepleegd. In dat geval had eiser eerder asiel kunnen aanvragen.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder uiterlijk op 14 mei 2021 op de hoogte is geweest van de strafrechtelijke detentie van eiser. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat pas ten tijde van een uitspraak van 18 mei 2021 de einddatum van de detentie van eiser bij verweerder bekend was. Voorts stelt de rechtbank vast dat niet is gebleken dat verweerder in de periode 18 mei 2021 tot 27 mei 2021 uitzethandelingen heeft verricht.
4. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verweerder gelegen om vóór het verstrijken van de detentietermijn een aanvang te nemen met handelingen ter uitzetting van eiser. Door dit niet te doen, heeft verweerder gehandeld in strijd met de inspannings- verplichting.
5. Een dergelijke schending leidt slechts tot onrechtmatigheid van de aansluitende bewaring indien de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de door de onrechtmatige vrijheidsontneming geschonden belangen. Verweerder heeft in dit verband naar voren gebracht dat eiser gedetineerd was vanwege het gebruik maken van een vals paspoort, waarmee het onttrekkingsgevaar is gegeven. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid, bezien in samenhang met de gronden die verweerder aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd, ertoe leiden dat een belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvalt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij eerder asiel had kunnen aanvragen als, zo begrijpt de rechtbank, verweerder tijdens de strafrechtelijke detentie verwijderingshandelingen had ondernomen. Hij heeft in het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling verklaard al vier en een half jaar in Nederland te verblijven. Kennelijk heeft eiser niet eerder aanleiding gevonden om asiel aan te vragen en niet valt in te zien waarom eiser dit juist in de periode 18-27 mei 2021 had willen doen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert voorts aan dat hij uit het dossier niet kan afleiden of de maatregel rechtsgeldig is, nu onduidelijk is of en wanneer de maatregel is ondertekend.
7. De rechtbank stelt vast dat in de PDF-versie van de maatregel de elektronische handtekening geverifieerd kan worden. Uit die verificatie blijkt dat de handtekening geldig is en dat deze in het document is aangebracht om 11:09 uur. Voorts heeft de verbalisant op de maatregel vermeld dat een afschrift daarvan onmiddellijk aan de vreemdeling is uitgereikt. Gelet hierom bestaat voor de rechtbank geen twijfel of de maatregel rechtsgeldig is getekend en dat een getekend exemplaar van de maatregel tijdig aan eiser is uitgereikt. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn, omdat hij wel voldoende meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit. Als hij zijn asielaanvraag in een AZC mag afwachten, beschikt hij over een vaste woon- of verblijfplaats en uit de veroordeling vanwege een misdrijf blijkt geen onttrekkingsgevaar.
9. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
10. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat eiser de gronden onder 3a, 3b en 3g niet heeft bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze gronden de maatregel al dragen, zodat de andere gronden geen bespreking behoeven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
11 juni 2021
en zal worden openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.