ECLI:NL:RBDHA:2021:15843
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
Op 3 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een verzoekster van Zweedse nationaliteit. De verzoekster had een beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris, waarin was vastgesteld dat zij geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan had gehad op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Dit besluit was genomen op 9 juli 2020 en het bezwaar van de verzoekster was op 13 november 2020 ongegrond verklaard.
De verzoekster vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, maar de rechtbank heeft het verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog dat, gezien de beslissing in de hoofdzaak, er geen grond was voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Het verzoek werd afgewezen op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, als kennelijk ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier L.S. Lodder. De beslissing is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.