ECLI:NL:RBDHA:2021:15840
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag op grond van Dublin-regelgeving
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag, conform de Dublin-regelgeving. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 18 mei 2021, waar verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.M.J.M. Louwerse, en een tolk, Z. Karem. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. P.M.W. Jans. Tijdens de zitting werd ook de zaak NL21.6495 behandeld, die samenhing met het beroep van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gezien de uitspraak in de aanverwante zaak NL21.6495, een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De uitspraak werd gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van griffier mr. L.M. Janssens - Kleijn. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.