ECLI:NL:RBDHA:2021:15835

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
NL21.7284
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. Terpstra, had beroep ingesteld tegen het besluit van 10 mei 2021, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 25 mei 2021 werd het onderzoek geschorst omdat eiser de aangevraagde tolk in de Albanese taal niet verstond. Na heropening op 31 mei 2021 en opnieuw schorsing wegens ziekte van de tolk, vond de zitting uiteindelijk plaats op 7 juni 2021. Eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een Franse tolk, R. Kamermans. De rechtbank heeft het onderzoek op 8 juni 2021 gesloten en partijen geïnformeerd over de voortgang.

De rechtbank overwoog dat de korte reactietermijnen na heropening van het onderzoek noodzakelijk waren om te voldoen aan de eisen van een redelijke termijn, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Eiser had aangevoerd dat hij niet binnen de wettelijke termijn was gehoord, maar de rechtbank oordeelde dat het gehoor op 25 mei 2021 was aangevangen. Eiser had aanvankelijk de Albanese nationaliteit opgegeven, maar later beweerde hij de Franse nationaliteit te bezitten. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure en dat eiser niet had aangetoond dat hij de Franse nationaliteit had. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.7284
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Terpstra), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: A.M. van der Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2021. Het onderzoek ter zitting is geschorst omdat eiser aangaf de door zijn gemachtigde aangevraagde tolk in de Albanese taal niet te verstaan. Het onderzoek is heropend op 31 mei 2021 en vervolgens geschorst omdat de tolk in de Franse taal zich kort voor de zitting heeft afgemeld wegens ziekte. Het onderzoek is vervolgens heropend op 7 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de Franse taal is verschenen R. Kamermans. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Omdat naar het oordeel van de rechtbank het onderzoek ter zitting niet volledig is geweest, heeft de rechtbank het onderzoek op 8 juni 2021 heropend en verweerder verzocht om nadere inlichtingen te verstrekken. Nadat verweerder de gevraagde inlichtingen heeft verstrekt, heeft eiser hierop gereageerd. Verweerder heeft hierop verweer gevoerd en toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting. Eiser wordt geacht hiervoor toestemming te hebben gegeven omdat hij geen andersluidend bericht heeft gegeven vóór het tijdstip zoals genoemd in de kennisgeving van 8 juni 2021 tot heropening van het onderzoek. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 8 juni 2021 gesloten en partijen daarvan mededeling gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft begrip voor het door de gemachtigde ervaren ongemak, maar naar het oordeel van de rechtbank levert dit geen strijd op met het beginsel van equality of arms, zoals bepleit.
2. Voor zover eiser stelt dat de door de rechtbank gestelde termijn om te reageren op de door verweerder verstrekte informatie te kort was omdat de rechtbank na sluiting van het onderzoek nog een week de tijd heeft om uitspraak te doen, overweegt de rechtbank het volgende. De korte reactietermijnen na de heropening van het onderzoek zijn ingegeven door het bepaalde in artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Ten tijde van het heropenen van het onderzoek op 8 juni jl. waren al 29 dagen verstreken sinds de ontvangst van het beroepschrift. Dit was voor de rechtbank reden om zo snel mogelijk uitspraak te doen, zodat de reactietermijnen, ook voor verweerder, kort moesten worden gehouden. Dat op grond van artikel 94, vijfde lid, van de Vw de rechtbank een termijn van zeven dagen na het sluiten van het onderzoek heeft voor het doen van een uitspraak, maakt dit niet anders. De rechtbank neemt hierbij nog in aanmerking dat eiser geen verzoek om verlenging van de reactietermijn heeft ingediend en inhoudelijk heeft kunnen reageren op de reactie van verweerder. De rechtbank heeft begrip voor het door eiser ervaren ongemak om binnen de gestelde korte termijnen te reageren. Van een schending van belangen van eiser dan wel het beginsel van equality of arms is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake.
3. Eiser stelt dat hij de Albanese nationaliteit heeft en geboren is op [geboortedatum 1] 1990, dan wel dat hij [A] is, geboren op [geboortedatum 2] 1987, en de Franse nationaliteit heeft.
4. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel niet worden bestreden.
5. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet door de rechtbank is gehoord binnen de in artikel 94, vierde lid, van de Vw genoemde termijn van veertien dagen.
6. De rechtbank oordeelt dat uit de zittingsaantekeningen van 25 mei 2012 blijkt dat eiser ter zitting is verschenen en aldaar het woord heeft gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat hiermee het gehoor van eiser een aanvang heeft genomen. Nu het beroepschrift op 11 mei 2021 door de rechtbank is ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat eiser binnen de termijn van artikel 94, vierde lid, van de Vw is gehoord. Dat de zitting vervolgens tweemaal is geschorst en het onderzoek ter zitting op 7 juni jl. is gesloten, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat verweerder de uitzetting van eiser onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen. Eiser heeft medegedeeld dat hij niet de Albanese, maar de Franse nationaliteit heeft. Stukken die dit onderbouwen, zijn op 19 mei jl. naar de AVIM en de Koninklijke Marechaussee gezonden, maar hiermee lijkt niets te zijn gedaan.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser bij de inbewaringstelling op 10 mei 2021 en bij het indienen van het beroep op 11 mei 2021 heeft opgegeven dat hij de Albanese nationaliteit heeft. Onder deze nationaliteit is ook een Schengensignalering van hem bekend. Bij bericht van 20 mei 2021 heeft eiser aan de rechtbank meegedeeld dat hij een andere naam en de Franse nationaliteit bezit, wat onder meer zou moeten blijken uit een document van de Volkswirtschaftsdirektion van het kanton Uri, Zwitserland, van 3 mei 2021, en een
document, genaamd Application Centrale de Traitement, gedateerd op 3 maart 2019. Uit deze stukken zou blijken dat eiser is genaamd [A] , geboren op [geboortedatum 2] 1987, en dat hij de Franse nationaliteit bezit.
9. Verweerder heeft in de brief van 8 juni 2021 meegedeeld dat hij op 19 mei 2021 de beschikking heeft gekregen over het Zwitserse document en dit op dezelfde dag voor onderzoek heeft voorgelegd aan de AVIM en de Koninklijke Marechaussee. Op 20 mei 2021 is een onderzoek op basis van vingerafdrukken van eiser gestart bij de Franse autoriteiten. Op 31 mei 2021 is bij de Franse autoriteiten gerappelleerd. Op 5 juni 2021 heeft verweerder nog Prümonderzoek gedaan in Spanje en België, waarbij de personalia van eiser zijn aangetroffen.
De Albanese autoriteiten hebben op 25 mei 2021 meegedeeld dat de personalia van eiser niet voorkomen in Albanië. Verweerder heeft vervolgens de vingerafdrukken van eiser naar de Albanese autoriteiten gestuurd voor nader onderzoek. Dit onderzoek loopt nog.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Eiser heeft ten tijde van de inbewaringstelling medegedeeld dat hij de Albanese nationaliteit te heeft, zodat verweerder daarvan uit mocht gaan. Eerst op een later moment meldt eiser dat hij de Franse nationaliteit bezit. De documenten, waarvan eiser stelt dat zij zijn Franse nationaliteit onderbouwen, bevatten geen identificerende kenmerken, zodat verweerder er niet zonder nader onderzoek van hoefde uit te gaan dat deze documenten betrekking hebben op de persoon van eiser en hij inderdaad de Franse nationaliteit bezit.
Uit de door verweerder verstrekte informatie blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder op de dag van verkrijging van de documenten een onderzoek bij de Franse autoriteiten heeft opgestart. Dit onderzoek loopt nog en verweerder heeft gerappelleerd. Daarnaast loopt nog een onderzoek naar de vingerafdrukken van eiser bij de Albanese autoriteiten. Daarbij is het in de eerste plaats aan eiser om zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken, waarbij de rechtbank overweegt dat gesteld noch gebleken is dat eiser zelf nog inspanningen heeft verricht om zijn gestelde nationaliteit te onderbouwen, bijvoorbeeld door contact op te nemen met de Franse autoriteiten.
Hetgeen eiser in zijn reactie van 8 juni naar voren brengt, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
09 juni 2021
en zal worden openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.