In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, afkomstig uit Turkije, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de verweerder op 26 maart 2021 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 19 april 2021, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden, heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan op 23 april 2021. In deze tussenuitspraak werd verweerder de gelegenheid geboden om binnen vier weken het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft echter de termijn voor herstel ongebruikt laten verstrijken en heeft geen verzoek om uitstel ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan de toezeggingen die in zijn brieven van 28 mei en 3 juni 2021 zijn gedaan. Hierdoor heeft de rechtbank geconcludeerd dat het beroep van eiser gegrond is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd vanwege strijd met het motiveringsbeginsel en verweerder opgedragen om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak en de eerdere tussenuitspraak.
Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.068,-, die aan de rechtsbijstandverlener moet worden betaald, aangezien eiser een toevoeging heeft ontvangen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden ingezien op rechtspraak.nl.