ECLI:NL:RBDHA:2021:15820

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
NL21.4590
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het bestreden besluit inzake de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel na niet tijdig herstel van geconstateerd gebrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, afkomstig uit Turkije, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de verweerder op 26 maart 2021 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 19 april 2021, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden, heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan op 23 april 2021. In deze tussenuitspraak werd verweerder de gelegenheid geboden om binnen vier weken het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

Verweerder heeft echter de termijn voor herstel ongebruikt laten verstrijken en heeft geen verzoek om uitstel ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan de toezeggingen die in zijn brieven van 28 mei en 3 juni 2021 zijn gedaan. Hierdoor heeft de rechtbank geconcludeerd dat het beroep van eiser gegrond is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd vanwege strijd met het motiveringsbeginsel en verweerder opgedragen om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak en de eerdere tussenuitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.068,-, die aan de rechtsbijstandverlener moet worden betaald, aangezien eiser een toevoeging heeft ontvangen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden ingezien op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.4590
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.4591, plaatsgevonden op 19 april 2021. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden.
Bij tussenuitspraak van 23 april 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Bij brief van 28 april 2021 heeft verweerder te kennen gegeven gebruik te willen maken van de mogelijkheid om het gebrek te herstellen.
Na afloop van de termijn om het gebrek te herstellen heeft de rechtbank verweerder telefonisch gevraagd naar de stand van zaken.
Bij brief van 28 mei 2021 heeft verweerder kenbaar gemaakt dat er duidelijkheid zou worden gegeven in de daaropvolgende week.
Bij brief van 3 juni 2021 heeft verweerder medegedeeld dat een aanvullend besluit in ieder geval aan het begin van de daaropvolgende week zou worden verzonden.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet binnen de daarin genoemde termijn heeft hersteld. Ook aan de toezeggingen in zijn brieven van 28 mei en 3 juni jl. heeft verweerder geen gevolg gegeven, terwijl verweerder evenmin heeft verzocht om uitstel van de hersteltermijn. De rechtbank concludeert hieruit dat verweerder de hem verstrekte termijn tot herstel ongebruikt heeft laten verstrijken.
3. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het beroep gegrond verklaart. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met het motiveringsbeginsel. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is om een standpunt in te nemen over de geloofwaardigheid van de familieband tussen eiser en [A] , de veroordeling van [A] en de problemen die eiser in verband hiermee stelt te hebben ondervonden, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
4. Voor zover in de tussenuitspraak niet alle beroepsgronden zijn besproken, heeft dat te maken met het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit. De uitkomst van die beroepsgronden hangt namelijk af van de uitkomst van de nadere besluitvorming van verweerder op het punt van het gebrek. Daarom kan de rechtbank die beroepsgronden ook in deze uitspraak niet beoordelen. Deze punten zullen in de nadere besluitvorming van verweerder opnieuw aan de orde moeten komen.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
11 juni 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. R.J.A. Schaaf E. Kersten
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.