In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B.J.P.M. Ficq, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij niet zou worden uitgezet terwijl het beroep nog in behandeling was.
Tijdens de zitting op 19 april 2021, waar ook een andere zaak (NL21.4590) werd behandeld, heeft de voorzieningenrechter overwogen dat er een gebrek in het bestreden besluit was geconstateerd. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om dit gebrek binnen vier weken te herstellen. Totdat er een beslissing op het beroep is genomen, heeft de voorzieningenrechter bepaald dat verzoeker niet mag worden uitgezet.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 1.068,-. Deze kosten zijn berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de rechtsbijstand die aan verzoeker is verleend. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.