ECLI:NL:RBDHA:2021:15814

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/9651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende bewijs van een duurzame en exclusieve relatie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser van Surinaamse nationaliteit, die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel 'verblijf als familie- of gezinslid' bij zijn partner. De aanvraag werd op 18 juni 2020 door de Staatssecretaris afgewezen, en het bezwaar van de eiser werd op 8 december 2020 ongegrond verklaard. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld op 31 december 2020.

Tijdens de zitting op 10 mei 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De eiser stelde dat hij voldoende bewijs had geleverd van een duurzame en exclusieve relatie met zijn partner, maar de rechtbank oordeelde dat de overgelegde documenten, waaronder een partnervragenlijst, foto’s en WhatsApp-berichten, niet voldoende waren om de relatie te onderbouwen. De rechtbank vond dat de partnervragenlijst niet gedetailleerd genoeg was ingevuld en dat de foto’s en berichten niet wezenlijk bewijs boden voor de diepgang van de relatie.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris op goede gronden had kunnen stellen dat er geen sprake was van een duurzame en exclusieve relatie. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in stand bleef. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9651

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1990, van Surinaamse nationaliteit,eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.E. Martinez Linnemann),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Eiser heeft op 19 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’. Mevrouw [A] (referente) is de gestelde partner van eiser.
Bij besluit van 18 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 8 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 31 december 2020 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 3 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook was referente ter zitting aanwezig.

Overwegingen

Exclusieve en duurzame relatie
1. Ter onderbouwing van de aanvraag heeft referente de ‘Vragenlijst voor verblijf bij partner’ (partnervragenlijst), foto’s en een uitdraai van WhatsAppberichten overgelegd. Ter onderbouwing van de afwijzing stelt verweerder zich op het standpunt dat uit deze documenten niet blijkt van een exclusieve en duurzame relatie tussen eiser en referente. Eiser betwist dit standpunt.
2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de overgelegde bewijsstukken onvoldoende blijk geven van een duurzame en exclusieve relatie [1] tussen eiser en referente. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
3. Verweerder heeft het van belang mogen vinden dat de partnervragenlijst niet gedetailleerd en uitgebreid is ingevuld. Het geeft slechts een beknopte en oppervlakkige weergave van de relatie tussen eiser en referente. Zo is referente niet ingegaan op de vraag hoe haar relatie met eiser is ontstaan. Verweerder heeft referente bij brief van 22 mei 2020 in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie en bewijsstukken te leveren. Daarbij is referent verzocht om nader te verklaren over hun eerste ontmoetingen. Referente heeft dit onbeantwoord gelaten. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de aanvullende vragen van verweerder onduidelijk zijn geweest.
4. Ten aanzien van de overgelegde foto’s heeft verweerder mogen aanvoeren dat deze onvoldoende steunbewijs vormen voor het bestaan van een relatie tussen eiser en referente. Het gaat voornamelijk om foto’s waarop eiser te zien is in Nederland, in het gezelschap van zijn familieleden. Er zijn slechts enkele foto’s van eiser en referente samen. Van deze foto’s ontbreekt een nadere toelichting van de tijd en de gelegenheid.
Het bestaan van een relatie kan onder meer worden onderbouwd aan de hand van foto’s. Dat eiser om welke reden dan ook niet over méér foto’s beschikt, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico dient te blijven.
5. Uit de Whatsappberichten tussen eiser en referente blijkt niet dat zij spreken over de ontwikkeling van hun relatie, hun toekomstverwachtingen en/of toekomstplannen. Verweerder heeft daarom mogen stellen dat deze berichten oppervlakkig van aard zijn en dat zij zodoende onvoldoende blijk geven van het bestaan van een duurzame en exclusieve relatie tussen beiden.
6. Net als bij de foto’s, geldt dat het voor rekening en risico van eiser komt dat hij geen andere bewijsmiddelen ter onderbouwing van de gestelde relatie heeft ingebracht. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de coronacrisis hieraan geheel debet is geweest. Als gevolg van de coronacrisis zijn er namelijk pas in maart 2020 reisbeperkingen ingesteld. Eiser heeft verklaard dat hij referente evenwel nog in februari 2020 heeft gezien. Dat had hem dus de mogelijkheid kunnen bieden om meer bewijsstukken te verzamelen.
Hoorplicht
7. De rechtbank is van oordeel van verweerder van het horen in bezwaar heeft mogen afzien. Uit het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn, was namelijk op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk dat het bezwaar niet tot een ander besluit kon leiden. Verweerder heeft zich daarom op goede gronden op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is. [2]
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Als bedoeld in paragraaf B7/3.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.Als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.