ECLI:NL:RBDHA:2021:15814
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende bewijs van een duurzame en exclusieve relatie
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser van Surinaamse nationaliteit, die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel 'verblijf als familie- of gezinslid' bij zijn partner. De aanvraag werd op 18 juni 2020 door de Staatssecretaris afgewezen, en het bezwaar van de eiser werd op 8 december 2020 ongegrond verklaard. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld op 31 december 2020.
Tijdens de zitting op 10 mei 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De eiser stelde dat hij voldoende bewijs had geleverd van een duurzame en exclusieve relatie met zijn partner, maar de rechtbank oordeelde dat de overgelegde documenten, waaronder een partnervragenlijst, foto’s en WhatsApp-berichten, niet voldoende waren om de relatie te onderbouwen. De rechtbank vond dat de partnervragenlijst niet gedetailleerd genoeg was ingevuld en dat de foto’s en berichten niet wezenlijk bewijs boden voor de diepgang van de relatie.
De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris op goede gronden had kunnen stellen dat er geen sprake was van een duurzame en exclusieve relatie. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in stand bleef. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.