ECLI:NL:RBDHA:2021:15811
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven en afhankelijkheidsrelatie
In deze zaak gaat het om de aanvraag van twee Syrische eisers, eiser 1 en eiser 2, om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, met als doel verblijf bij hun referente, die een verblijfsvergunning asiel heeft. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarna eisers bezwaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet tijdig op het bezwaar heeft beslist, wat heeft geleid tot een dwangsom voor de eisers. De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, maar het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag gegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en hun referente. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers medische aandoeningen hebben die hen afhankelijk maken van de zorg van hun referente. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers, en heeft de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.