ECLI:NL:RBDHA:2021:15811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/7724
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven en afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak gaat het om de aanvraag van twee Syrische eisers, eiser 1 en eiser 2, om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, met als doel verblijf bij hun referente, die een verblijfsvergunning asiel heeft. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarna eisers bezwaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet tijdig op het bezwaar heeft beslist, wat heeft geleid tot een dwangsom voor de eisers. De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, maar het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag gegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en hun referente. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers medische aandoeningen hebben die hen afhankelijk maken van de zorg van hun referente. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers, en heeft de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7724

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1935, van Syrische nationaliteit, eiser 1, en

[eiser 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1983, van Syrische nationaliteit,eiser 2, (gezamenlijk: eisers)
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. E.J. Joosten),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

[A] (referente) heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in Nederland. Eiser 1 is haar vader en eiser 2 is haar broer. Eiser 1 en 2 hebben op 14 juni 2019 een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “Verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ” ingediend.
Bij besluit van 26 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Tegen het primaire besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
Eisers hebben op 16 september 2020 verweerder in gebreke gesteld, omdat verweerder niet tijdig op het bezwaar heeft beslist.
Omdat verweerder nog steeds niet op het bezwaar heeft beslist, hebben eisers op
19 oktober 2020 beroep ingesteld.
Bij besluit van 23 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op het bezwaar, heeft verweerder aan eisers een dwangsom toegekend.
Eisers hebben het beroep gehandhaafd en nadere beroepsgronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar
1. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen op het bezwaar van eisers. Tevens heeft verweerder bij het bestreden besluit aan eisers een dwangsom toegekend en alsnog een beslissing op bezwaar genomen. Hierdoor is het procesbelang van eisers aan het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar komen te ontvallen. De rechtbank zal het beroep van eisers voor dit onderdeel niet-ontvankelijk verklaren.
Beroep tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar op de afwijzing van de aanvraag
2. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [1]
(ABRvS) volgt dat voor de vaststelling van familie- of gezinsleven [2] tussen een ouder en een niet-jongvolwassen meerderjarig kind, sprake dient te zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Dit is een feitelijke beoordeling, waarbij een samenstel van omstandigheden betrokken wordt.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Volgens verweerder is er tussen eisers en referente geen sprake van beschermenswaardig familie- of gezinsleven, omdat tussen eisers en referente een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie niet aan de orde is. Verweerder meent namelijk dat eisers niet concreet hebben gemaakt welke zorg zij nodig hebben en waarom eisers daarvoor in meer dan gebruikelijke mate afhankelijk zijn van referente. Eisers zijn het hiermee niet eens.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt onvoldoende gemotiveerd heeft. Eisers hebben diverse) verklaringen ingebracht, onder meer van een uroloog en een neuroloog. Deze verklaringen bevestigen en versterken elkaar. Uit de verklaringen is op te maken dat eisers diverse aandoeningen hebben. Zo lijdt eiser 1 aan epileptische aanvallen, de ziekte van Alzheimer en aan klachten aan zijn blaas en darmen. Eiser 2 lijdt aan het syndroom van Down en aan hartproblemen. Blijkens de ingebrachte verklaringen zijn zij als gevolg van deze aandoeningen niet in staat om dagelijkse taken uit te voeren en om voor zichzelf en elkaar te zorgen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de aard van de medische klachten en de daaruit voortvloeiende problematiek afdoende welke zorg eisers nodig hebben. De rechtbank kan verweerder niet volgen in de onderbouwing van zijn standpunt dat de zorgbehoefte van eisers onduidelijk zou zijn.
5. Eisers hebben uitgelegd dat zij strikt genomen niet één huishouden hebben gevormd met het gezin van referente. Eisers en het gezin van referente woonden in twee naast elkaar gelegen appartementen. Deze situatie heeft bestaan in de vijf jaar voorafgaand aan het gedwongen vertrek van het gezin van referente. De woonsituatie maakte het voor referente en haar echtgenoot eenvoudig om de benodigde hulp aan eisers te bieden. Van belang was daarbij dat de echtgenoot van referente arts is. Juist hij was in staat om naast de gebruikelijke dagelijkse zorg ook medische bijstand te verlenen. Door deze woonsituatie en voorgeschiedenis stellen eisers dat referente in het bijzonder is aangewezen om de voor hun benodigde zorg te verlenen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze specifieke aspecten onvoldoende meegewogen in zijn beoordeling. Verweerder heeft zich slechts op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is geweest van samenwoning met referente. Daarbij heeft verweerder “samenwonen” in de strikte betekenis van het woord geïnterpreteerd. Het ontbreken van samenwoning draagt niet bij aan feiten en omstandigheden die in onderling verband bezien kunnen leiden tot de conclusie dat er een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is, aldus verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank bood echter ook de gestelde woon- en zorgsituatie aanleiding om te betrekken bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidssituatie tussen eisers en referente. Dit heeft verweerder nagelaten. Verder is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat referente broers en zussen buiten Syrië heeft, niet afdoet aan de gestelde specifieke zorgrelatie tussen eisers en referente. Het bestaan van broers en zussen op zich kan dus niet tot de conclusie leiden dat er tussen eisers en referente geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is.
7. Het bestreden besluit lijdt dus aan een motiveringsgebrek. Al gelet hierop heeft verweerder niet mogen afzien van het horen in de bezwaarfase. Verweerder zal dit alsnog dienen te doen. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder de gelegenheid te bieden het geconstateerde gebrek te herstellen door middel van een bestuurlijke lus.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit
op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.G.A. Beijen, griffier. De beslissing is uitgesproken 10 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
2.Als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).