ECLI:NL:RBDHA:2021:15810

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/69
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Filipijnse verzoekster, die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd met als doel 'familie en gezin'. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen bij besluit van 11 december 2020. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 29 april 2021 zijn partijen niet verschenen, maar verweerder heeft in een brief van 23 april 2021 aangegeven zich niet te verzetten tegen het verzoek van verzoekster.

De voorzieningenrechter overweegt dat, hoewel het bestreden besluit niet geschorst kan worden, er geen geschil meer bestaat over de uitzetting van verzoekster. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en de uitzetting van verzoekster te verbieden totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 534,-, en is bepaald dat het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekster moet worden vergoed.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/69

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 april 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1969, van Filipijnse nationaliteit, verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.C.M. Nederveen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch. R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel ‘familie en gezin’ bij [A] afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit op 6 januari 2021 bezwaar gemaakt. Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2021. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij brief van 23 april 2021 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van hetgeen in het verzoekschrift van 6 januari 2021 is verzocht.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het bestreden besluit van
11 december 2020 ingevolge artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, aanhef onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet geschorst wordt, ook niet indien tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Tevens overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ingevolge de Awb noch de Vw zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit - met de aanzegging aan verzoekster Nederland te verlaten - op te schorten.
4. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoekster behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot op het bezwaar is beslist.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en een wegingsfactor 1).
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

BeslissingDe voorzieningenrechter:- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;- verbiedt verweerder verzoekster uit Nederland te verwijderen tot op het bezwaar is beslist;- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekster te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.