ECLI:NL:RBDHA:2021:15809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/8922
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis op basis van niet aannemelijke gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Afghaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris, dat zijn aanvraag om verlening van een mvv in het kader van nareis is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft, niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser tot zijn gezin behoorde op het moment dat hij naar Nederland kwam. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de familierechtelijke relatie tussen eiser en referent niet voldoende is aangetoond, en dat de omstandigheden in Afghanistan niet zodanig waren dat eiser als pleegkind van referent kon worden beschouwd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij ook is geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8922

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] 2004, van Afghaanse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S. Aboulouafa).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van [A] (referent) om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiser in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 6 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door referent en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.T. Shah.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft een verzoek gedaan om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. De rechtbank ziet op basis van de door eiser verstrekte gegevens aanleiding om dit verzoek te honoreren.
Aanvraag
2. Referent heeft sinds 1 augustus 2019 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 23 oktober 2019 heeft referent namens zijn echtgenoot, kind en eiser een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf ingediend. Eiser stelt de broer te zijn van referent en zijn pleegkind. Op de aanvragen voor de echtgenote en kind van referent is nog niet beslist. De aanvraag van eiser is afgewezen.
Bestreden besluit
3. De aanvraag heeft verweerder eerst afgewezen omdat de identiteit van eisers moeder niet vaststond, waardoor de familierechtelijke relatie met referent niet kon worden aangenomen. In het bestreden besluit heeft verweerder bewijsnood aangenomen voor het overleggen van identificerende documenten van eisers moeder. Het pleegouderschap van referent is echter niet aannemelijk gemaakt. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat eiser op het moment van binnenkomst van referent in Nederland feitelijk tot diens gezin behoorde. Verder stelt verweerder dat een beroep op artikel 8 EVRM niet slaagt aangezien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet.
Gronden beroep
4. Eiser is het daar niet mee eens. Volgens eiser was op het moment van vertrek van referent uit Afghanistan wel sprake van pleegouderschap. Referent is vanaf zijn elfjarige leeftijd kostwinner van het gezin. De vader van eiser en referent heeft namelijk een zorgelijke gezondheidstoestand. Eisers vader kan niet voor eiser zorgen gelet op zijn gezondheidssituatie. Dit heeft eiser onderbouwd met medische documenten en een document van de Afghaanse autoriteiten waaruit volgt dat er niemand in huis is die voor eiser zorgt. Vanaf de geboorte van eiser zorgde referent feitelijk voor eiser. De moeder van eiser had gelet op haar positie als vrouw in Afghanistan niets te vertellen. In het bestreden besluit heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de daadwerkelijke situatie in Afghanistan. In beroep heeft eiser nog een verklaring overgelegd van de Afghaanse autoriteiten van 17 december 2020 over de leefsituatie van eiser.
Oordeel van de rechtbank
5. Op grond van het door verweerder gevoerde beleid, zoals neergelegd in paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) wordt bij de boordeling van de vraag of sprake is van een feitelijke gezinsband als uitgangspunt genomen dat een vreemdeling die voor nareis in aanmerking wenst te komen ten tijde van vertrek van de referent feitelijk tot diens gezin behoorde en de band nadien niet is verbroken.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat eiser tot het gezin van referent behoorde toen referent naar Nederland kwam. Daartoe heeft verweerder het volgende kunnen betrekken. Referent woonde bij zijn ouders, net als zijn echtgenote, dochtertje en zijn broers. Tussen partijen staat vast dat referent voor inkomsten zorgde door al op jonge leeftijd te gaan werken maar eiser heeft niet onderbouwd dat referent daarmee als het ware de vaderrol op zich nam. Uit het nader gehoor tijdens de asielprocedure van referent blijkt dat juist de vader belangrijke beslissingen nam, zoals of referent wel of niet thuis moest komen, nadat hij ontslag had gekregen uit militaire dienst. [1] Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft referent aangegeven dat in de periode dat hij militair was (tussen 2012 en 2014), hij maar één keer per zes à zeven maanden thuis kwam. Daaruit heeft verweerder de conclusie kunnen trekken dat van praktische zorg voor eiser geen sprake kan zijn geweest. Uit de medische gegevens, die overigens dateren van na het vertrek van referent, kan ook niet worden afgeleid dat zijn vader destijds fysiek niet in staat was om zijn rol als ouder te vervullen. Integendeel, uit verklaringen van referent in zijn asielgehoor blijkt dat de vader naar de stad reist om via internet informatie door te geven en documenten te versturen en om telefonisch contact op te nemen. [2] Ook ten tijde van de gestelde inval door de Taliban was de vader van referent niet thuis. Een en ander duidt er niet op dat de vader van referent zijn rol fysiek niet aan kon. Uit de verklaringen van referent volgt ook dat de moeder haar rol als verzorgende ouder invulde. Zo verklaarde referent tijdens zijn asielprocedure dat zijn moeder een sterke vrouw was en veel lef had. Tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure heeft referent verklaard dat zijn moeder de dagelijkse verzorging deed voor eiser en dat de echtgenote van referent wel eens hielp met school. Ook heeft referent tijdens de hoorzitting verklaard dat hij zijn moeder het geld gaf, maar dat zij vervolgens kocht wat er nodig was en dat zij verantwoordelijk was voor de gang van zaken. Dat voor de buitenwereld in Afghanistan andere omgangsvormen gelden dan in Nederland, maakt niet dat zij niet de gebruikelijke rol had in de opvoeding. Verweerder heeft daarom kunnen vaststellen dat eisers moeder tot haar overlijden in 2016 in praktische en emotionele zin voor eiser heeft gezorgd. Toen eisers moeder is overleden was referent al in Nederland. De overgelegde verklaringen van de Afghaanse autoriteiten maken dat niet anders. Verweerder heeft terecht daarover opgemerkt dat die verklaringen zien op de situatie nadat referent is weggegaan uit Afghanistan en niet is gebleken dat deze op basis van een onderzoek zijn opgesteld. Het bevestigt niet dat referent op het moment dat hij vertrok uit Afghanistan feitelijk de pleegvader was van eiser.
7. Verweerder heeft in de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd over de gezinssituatie in Afghanistan en de financiële bijdragen door referent ook geen bijzondere omstandigheden hoeven zien om op basis van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht af te wijken van het beleid.
8. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie pagina 6 en 7 van het verslag van het nader gehoor van 14 juni 2016.
2.Zie bijvoorbeeld pagina 4 en 7 van het nader gehoor van 14 juni 2016.