ECLI:NL:RBDHA:2021:158

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
NL20.117
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een statushouder met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 januari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische statushouder, zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard zag. De rechtbank stelt vast dat statushouders, in tegenstelling tot asielzoekers, niet per definitie kwetsbaar zijn. De rechtbank beoordeelt of de eiser, gezien zijn persoonlijke omstandigheden, een reëel risico loopt bij terugkeer naar Griekenland, waar hij internationale bescherming geniet. De rechtbank concludeert dat eiser en zijn minderjarige zoon niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer in Griekenland in een situatie terechtkomen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat de situatie voor statushouders in Griekenland niet zodanig slecht is dat zij bij terugkeer een reëel risico lopen op een met deze artikelen strijdige behandeling. De rechtbank oordeelt dat de eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij geen toegang heeft tot medische zorg en dat zijn verslaving en de zorg voor zijn zoon niet leiden tot een bijzondere kwetsbaarheid die de hoge drempel voor een risico op ernstige schade overschrijdt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.117

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
mede namens zijn minderjarige zoon
[minderjarige],
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Hidding),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

ProcesverloopBij besluit van 2 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.118, plaatsgevonden op 15 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Sayed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij schrijven van 29 september 2020 heeft de rechtbank het vooronderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verschaffen. Partijen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder een nadere zitting. De rechtbank heeft daarna het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1992. Uit Eurodac is gebleken dat eiser in Griekenland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend en dat de autoriteiten van Griekenland hem op 25 oktober 2018 internationale bescherming hebben verleend.
De standpunten van partijen
2. Omdat eiser internationale bescherming geniet in Griekenland heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Volgens verweerder lopen eiser en zijn minderjarige zoon bij terugkeer geen risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en hebben zij gelijke toegang tot voorzieningen als Griekse staatsburgers.
3. Eiser stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Daartoe voert hij aan dat hij niet terug kan keren naar Griekenland, omdat bij terugkeer voor hem en zijn zoontje een reëel risico bestaat op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Eiser beroept zich hierbij op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het HvJ-EU) van 19 maart 2019 in de zaak Ibrahim [1] (het arrest Ibrahim). Eiser stelt dat zijn situatie als statushouder in Griekenland dusdanig slecht is dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, mede gelet op zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser stelt dat hij geen gelijke toegang heeft tot voorzieningen als Griekse staatsburgers en dat daar niet van is gebleken nadat hij een verblijfsvergunning zou hebben gekregen; hij verbleef in een tent, had geen opvang voor zijn zoon, waardoor hij niet kon werken en zijn zoontje kon niet naar school. Verder stelt eiser dat hij ook bijzonder kwetsbaar is als alleenstaande ouder met een minderjarig kind. Eiser is bovendien verslaafd. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn beroepsgronden verwezen naar diverse stukken (zie r.o. 5.3).
4. De rechtbank heeft bij de heropening van het onderzoek eiser in de gelegenheid gesteld om zijn gestelde verslaving(en) te onderbouwen en daarbij aan te geven wat daarvan de relevantie is voor de vraag of sprake is van bijzondere kwetsbaarheid. Verder heeft de rechtbank erop gewezen dat in het document van Vluchtelingenwerk Nederland (‘veel gestelde vragen’ van juli 2020, pagina 5) staat dat volgens het AIDA-rapport statushouders geen enkele toegang meer hebben tot de gezondheidszorg, met uitzondering van noodsituaties, omdat er nog geen alternatief is voor het AMKA-nummer. Het AIDA-rapport van juni 2019, met de aanvulling van 23 juni 2020, vermeldt op pagina 222 echter dat statushouders onder dezelfde voorwaarden toegang hebben tot medische zorg als Griekse staatsburgers en dat ook voor Griekse staatsburgers de daadwerkelijke toegang tot de medische zorg wordt gehinderd door significante tekorten. Gelet hierop is eiser in de gelegenheid gesteld om aan te geven wat de situatie is van statushouders ten aanzien van toegang tot de medische zorg en in hoeverre die situatie verschilt van die van Griekse staatsburgers. De rechtbank heeft verweerder verzocht om te reageren op de hiervoor stukken die eiser heeft overgelegd en heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op eisers antwoorden op de vragen van de rechtbank. Partijen hebben gereageerd en hun reacties zijn hieronder weergegeven.
5.1
Eiser heeft bij zijn reactie van 10 oktober 2020 een brief overgelegd van Verslavingszorg Noord Nederland van 29 september 2020. Hierin wordt bevestigd dat eiser verslaafd is, vooral aan alcohol en in mindere mate aan cannabis en cocaïne. Ook is sprake van afhankelijkheid van het sedativum Lyrica. Verder blijkt uit de brief dat sprake is van een ongespecificeerde trauma- of stressor-gerelateerde stoornis. Het feit dat eiser de zorg heeft over zijn zoontje motiveert hem om te stoppen met zijn verslaving, maar maakt het traject ook zwaar omdat hij zijn verslaving, de behandeling daarvan en de zorg voor zijn zoontje moet zien te combineren. Hij kan zonder ondersteuning niet stoppen met zijn verslaving. Uit de brief blijkt dat zonder medicatie en behandeling een verhoogd risico bestaat met betrekking tot de lichamelijke en psychische gezondheid van eiser. Ook zal het middelengebruik een negatief effect hebben op de zorg en verantwoordelijkheid voor zijn zoontje. Eiser stelt dat dit maakt dat hij en vooral zijn zoontje bijzonder kwetsbaar zijn in die zin dat zonder medicatie en behandeling een groot risico bestaat dat hij maatschappelijke teloor zal gaan: hij zal in dat geval bovendien zijn zoontje de zorg niet meer kunnen bieden die hij nodig heeft.
5.2
Daarnaast heeft eiser in reactie op de vragen van de rechtbank een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 9 oktober 2020 overgelegd. Daarin wordt verwezen naar het AIDA-rapport en een email van Erika Kalantzi, een Griekse advocate en assistent van de ELENA coördinator in Griekenland van 9 oktober 2020. Uit deze informatie blijkt volgens eiser dat statushouders op papier dezelfde toegang hebben tot medische zorg als Griekse staatsburgers. Verder is het juist dat ook Griekse staatsburgers problemen hebben bij het verkrijgen van - juiste - medische zorg als gevolg van de doorgevoerde bezuinigingen. Voor hen geldt echter niet het extra probleem dat statushouders ondervinden; voor beide groepen geldt dat een nummer voor sociale zekerheid (AMKA) verplicht is. Echter, het verschil is dat statushouders dat nummer niet hebben en het ook niet kunnen krijgen. Daarmee worden statushouders indirect zo goed als uitgesloten van zorg. Voor Griekse staatsburgers geldt dat niet. Eiser verwijst in dit verband met name naar de email van mevrouw Kalantzi. Daaruit blijkt volgens eiser dat statushouders sinds juli 2019 feitelijk geen medische zorg meer kunnen krijgen.
5.3
De rapporten en stukken waarnaar eiser in deze procedure heeft verwezen zijn de volgende.
In de gronden van beroep van 6 januari 2020 verwijst eiser naar (delen van) de onderstaande rapporten:
  • Asylum Information Database (AIDA), Country report: Greece, 29 maart 2019
  • Hellenic Republic, Ministry of Migration Policy, Answers to questions regarding the rights of international protection applicants and beneficiaries of international protection, september 2017
  • Stiftung Pro Asyl, RSA (Refugee Support Aegaen), Rights and effective protection exist only on paper: The precarious existence of beneficiaries of international protection in Greece, 23 juni 2017
  • Een rapport van de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa van 6 november 2018
  • UNHCR, Europe NGO Consultation 2017 - Regional Workshops — Southern Europe, 16 oktober 2017
  • Greek Council for Refugees, GCR replies to questions posed by a foreign public authority, 17 oktober 2017
In de gronden van beroep van 4 september 2020 verwijst eiser naar (delen van) de onderstaande rapporten, een krantenartikel en een interim measure:
 Een document van Vluchtelingenwerk Nederland, Veelgestelde Vragen - Statushouders Griekenland, juli 2020, waarin delen van onderstaande rapporten worden aangehaald:
 Asylum Information Database (AIDA), Country Report: Greece (2019, Update 23 Juni 2020)
 Amnesty International: Human Rights in Europe - Review of 2019 - Greece [EUR 1/2098/2020], 16 April 2020
 European Public Health Alliance (EPHA), Access to health is a luxury for stranded refugees in Greece, 31 maart 2020
 UNHCR, Living in Greece, geraadpleegd op 20 december 2019
 Infomigrants, Why thousands of refugees in Greece face eviction - and where they can turn, 9 juni 2020
 Infomigrants, HRW urges Greek government to move migrant minors to safety, 22 mei 2020
 ECRE, Greece: 500 to Escape Greece - Thousands Facing Destitution, Detention and Push-backs, 5 juni 2020
 UNHCR, factsheet september 2019
 USDOS - US Department of State: Country Report on Human Rights Practices 2019 - Greece, 11 March 2020
 lOM, Hellenic Integration Support for Beneficiaries of International Protection (HELIOS)
 Een artikel in Trouw van 3 september 2020 over de positie van statushouders in Griekenland.
 Een interim measure, getroffen door het EHRM op 28 juli 2020 in de zaak met nummer 31007/20, met de door het EHRM gestelde vragen en de antwoorden van partijen
In de gronden van beroep van 10 oktober 2020 verwijst eiser naar:
 Een brief, gedateerd 9 oktober 2020, van Vluchtelingenwerk Nederland aan de gemachtigde van eiser, met als bijlagen:
 een mail van Erika Kalantzi aan Vluchtelingenwerk van 9 oktober 2020 en mail van Nadine Imminga van Vluchtelingenwerk Nederland aan Erika Kalantzi
 European Public Health Alliance, Access to health is a luxury for stranded refugees in Greece, 31 maart 2020
 UNHCR, factsheet september 2019,
Verder heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
 Een foto van een ongedateerde brief van Verslavingszorg Noord Nederland
 Een foto van een verklaring, gedateerd 28 augustus 2020, van een tandarts
 Een foto van een brief, gedateerd 3 september 2020, aan de ouders/verzorgers van T. Rajab
 Een brief, gedateerd 29 september 2020, van Verslavingszorg Noord Nederland aan A. Rajab
6.1
Verweerder heeft bij brief van 21 oktober 2020 gereageerd. Verweerder stelt dat uit de gronden van beroep blijkt dat vanaf juli 2019 in Griekenland wetgeving tot stand is gekomen die het in de praktijk voor asielzoekers en statushouders lastig maakte een AMKA te verkrijgen. Verder blijkt (ook) uit de overgelegde stukken dat asielzoekers en statushouders in Griekenland in principe recht hebben op gratis medische hulp, maar dat met name voor asielzoekers in grootschalige opvangkampen sprake is van tekorten. Verweerder verwijst in dat kader naar een informatiepagina van de UNHCR met betrekking tot de toegang tot medische hulp in Griekenland. Uit de overgelegde stukken blijkt daarnaast onder meer dat het voor statushouders die geen Grieks spreken lastig kan zijn die rechten te realiseren indien zij nog niet beschikken over een AMKA. Daarbij verwijst verweerder opnieuw naar enkele bronnen, waaronder de UNHCR.
Verweerder stelt echter dat aan eiser en zijn zoon al op 25 oktober 2018 een status is verleend en dat de regelgeving die de afgifte van de AMKA lastiger maakt, van daarna dateert. Verweerder verwijst naar een website [2] waarop eiser kan controleren of aan hem een AMKA nummer is verleend. Ook als dat niet zo zou zijn kan eiser dit na terugkeer, bijvoorbeeld met behulp van NGO’s alsnog regelen.
6.2
Verder ziet verweerder in het middelengebruik van eiser geen reden om te spreken van een zodanige bijzondere kwetsbaarheid dat eiser en zijn zoon bij terugkeer terecht komen in een situatie van zeer vergaande materiële deprivatie. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om verder te werken aan afbouw van zijn middelengebruik.
De beoordeling van de rechtbank
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser internationale bescherming geniet in Griekenland. Evenmin is in geschil dat hij daardoor een zodanige band met Griekenland heeft dat het (in beginsel) voor hem redelijk zou zijn daar naartoe te gaan. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of eiser bij terugkeer naar Griekenland een reëel risico loopt op ernstige schade, dus een risico loopt als bedoeld in artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (het EU Handvest).
8. Op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, van de Vw kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie (EU) internationale bescherming geniet. In artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) zijn de voorwaarden genoemd die gelden voor de toepassing van deze afdoeningsgrond. In artikel 3.106a, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb is bepaald dat de aanvraag slechts niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien er in het betrokken land geen risico op ernstige schade bestaat zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw.
9. Statushouders kunnen aan hun internationale beschermingsstatus de rechten ontlenen die hen zijn toegekend in de Kwalificatierichtlijn [3] ) en in het Verdrag van Genève [4] . In hoofdstuk VII van de Kwalificatierichtlijn zijn normen vastgesteld voor de inhoud van de internationale bescherming die een lidstaat van de Europese Unie (EU) aan onderdanen van derde landen verleent en de verplichtingen die dit voor de statusverlenende lidstaat met zich brengt. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat alle lidstaten die verplichtingen nakomen.
10. De rechtbank stelt voorop dat zij van oordeel is dat statushouders – anders dan asielzoekers – niet enkel vanwege hun hoedanigheid van statushouder per definitie kwetsbaar zijn. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 mei 2018 [5] . De Afdeling heeft daarin overwogen dat uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat de situatie van asielzoekers, een kwetsbare groep die speciale bescherming behoeft, niet te vergelijken is met die van statushouders, die dezelfde rechten hebben als staatsburgers op het gebied van werk, gezondheidszorg, onderwijs en sociale voorzieningen (vergelijk de beslissing van het EHRM van 27 augustus 2013, Mohammed Hassan tegen Nederland en Italië [6] , punt 179, en de beslissing E.T. en N.T. [7] , punt 26). Vanwege dit onderscheid tussen asielzoekers en statushouders en om verwarring te voorkomen zal de rechtbank bij de hiernavolgende beoordeling niet spreken over “bijzondere kwetsbaarheid” als het gaat om de beoordeling van het risico dat een statushouder loopt bij terugkeer naar de lidstaat die hen de status heeft verleend. De rechtbank beoordeelt in dit kader of de statushouder vanwege in de persoon gelegen bijzondere omstandigheden een reëel risico loopt bij terugkeer naar de betreffende lidstaat terecht te komen in een situatie die in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest.
11. Uit de jurisprudentie van het EHRM en de Afdeling volgt namelijk dat statushouders wel, vanwege in hun persoon gelegen bijzondere omstandigheden, bij terugkeer naar de lidstaat waar zij een verblijfsvergunning van bezitten in een situatie terecht kunnen komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. Daarvoor geldt wel een hoge drempel. De rechtbank verwijst voor het beoordelingskader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 juli 2019 [8] , waarin onder meer het volgende is overwogen:
“4. In het arrest Ibrahim [9] , punten 84 tot en met 88, heeft het Hof, onder verwijzing naar het arrest Jawo, geoordeeld dat, ondanks het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet kan worden uitgesloten dat statushouders in een bepaalde lidstaat van de Europese Unie het risico lopen om te worden behandeld in strijd met artikel 4 van het EU Handvest. Voor de beoordeling maakt het niet uit of dat risico bestaat bij de uitzetting, tijdens de asielprocedure of na afloop daarvan. Als een statushouder informatie overlegt om aan te tonen dat dat risico bestaat, moet de rechter op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en recente gegevens bekijken of zich in de betrokken lidstaat tekortkomingen voordoen die structureel of fundamenteel zijn of die bepaalde groepen mensen raken.
4.1.
Het Hof benadrukt in de punten 89 en 90 van het arrest dat deze tekortkomingen alleen onder artikel 4 van het EU Handvest - dat gelijkstaat aan artikel 3 van het EVRM - vallen, als ze een "bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid" bereiken. Of dat zo is, hangt af van alle omstandigheden van het geval. De drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een "toestand van zeer verregaande materiële deprivatie", waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden.
Uit de punten 91 en 92 van het arrest blijkt dat grote onzekerheid of een sterke verslechtering van de leefomstandigheden op zichzelf onvoldoende zijn om de drempel te halen. Ook schendingen van de bepalingen van hoofdstuk VII van de Kwalificatierichtlijn (PB 2011 L 337) die niet leiden tot een schending van artikel 4 van het EU Handvest, vindt het Hof niet zo erg dat een lidstaat de asielaanvraag van een statushouder uit de lidstaat waar die schendingen plaatsvinden, ontvankelijk moet verklaren.
4.2.
Als een statushouder in de lidstaat waar hem asiel is verleend, geen sociale ondersteuning krijgt of alleen ondersteuning krijgt die duidelijk beperkter is dan die in andere lidstaten, maar hij wel hetzelfde wordt behandeld als de eigen inwoners van die lidstaat, leidt dat op zichzelf niet tot schending van artikel 4 van het EU Handvest. Dat is pas anders als het gebrek aan sociale ondersteuning tot gevolg heeft dat de statushouder door zijn bijzondere kwetsbaarheid, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, die voldoet aan de in de punten 89 tot en met 91 van het arrest genoemde criteria. In elk geval is het enkele feit dat de sociale bescherming of de leefomstandigheden gunstiger zijn in de lidstaat waar de statushouder een nieuwe asielaanvraag indient, dan in de lidstaat die hem al een asielvergunning heeft verleend, volgens het Hof onvoldoende om te concluderen dat hij bij uitzetting naar die laatste lidstaat een reëel risico loopt op schending van artikel 4 van het EU Handvest (punten 93 en 94 van het arrest).
4.3.
Ten slotte heeft het Hof in punt 101 van het arrest geconcludeerd dat artikel 33, tweede lid, onder a), van de Procedurerichtlijn (PB 2013 L 180) toestaat dat een lidstaat een asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaart om de reden dat de betrokken asielzoeker al in een andere lidstaat een asielvergunning heeft gekregen, op voorwaarde dat de verwachte leefomstandigheden van die asielzoeker in die andere lidstaat geen ernstig risico op schending van artikel 4 van het EU Handvest opleveren.”
12.1
De vraag is dan vervolgens of eiser die hoge drempel, die volgt uit dit beoordelingskader, heeft gehaald.Eiser heeft gesteld dat er sprake is van in zijn persoon gelegen bijzondere omstandigheden, die maken dat hij bij terugkeer terecht komt in een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
12.2
Eiser heeft daarbij gewezen op de slechte situatie voor statushouders die naar Griekenland terugkeren ten aanzien van de toegang tot de medische zorg, de huisvestingssituatie, en de toegang tot onderwijs voor statushouders. Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de situatie voor statushouders in Griekenland in beginsel niet zodanig slecht is dat zij bij terugkeer een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling (onder meer de uitspraken van 30 mei 2018 [10] , 15 juli 2019 [11] en 17 juni 2020 [12] ). De Afdeling is van oordeel dat de situatie van statushouders in Griekenland weliswaar moeilijk is, omdat zij moeilijk betaald werk kunnen vinden, de toegang tot de gezondheidszorg moeizaam is en statushouders volledig op zichzelf zijn aangewezen om huisvesting te vinden, maar dat geen sprake is van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Griekse autoriteiten onverschillig staan. Uit die uitspraken volgt voorts dat de situatie in Griekenland niet zodanig is dat van de vreemdelingen (in het algemeen) niet kan worden verwacht dat zij zelf in Griekenland de rechten die voortvloeien uit hun status effectueren. De omstandigheden waar eiser in beroep naar verwijst – de toegang tot de medische zorg, de huisvestingssituatie, en de toegang tot onderwijs voor statushouders – zijn dus al door de Afdeling betrokken bij de beoordeling van de situatie voor statushouders in Griekenland in de hiervoor aangehaalde uitspraken. Voor zover eiser heeft verwezen naar bronnen van na deze uitspraken, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Eiser heeft dit onvoldoende geconcretiseerd.
12.3
Verder heeft eiser gesteld dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, in de zin van het arrest Ibrahim, omdat hij een alleenstaande vader is van een minderjarig kind en omdat hij verslaafd is en geen toegang zal kunnen krijgen tot medische behandeling in verband met zijn verslaving.
12.4.1
De Afdeling heeft in de uitspraak van 22 september 2020 [13] overwogen dat de omstandigheid dat sprake is van (gezinnen met) jonge kinderen, niet per se betekent dat de hoge drempel als hiervoor bedoeld wordt gehaald. De omstandigheid dat eiser een alleenstaande vader is van een jong kind betekent dus op zichzelf nog niet dat hij bij terugkeer naar Griekenland een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM loopt.
12.4.2
De rechtbank begrijpt dat eiser verder stelt dat hij door het ontbreken van een AMKA-nummer in een toestand van zeer verregaande materiele deprivatie terecht zal komen, omdat een dergelijk nummer nodig is om toegang te krijgen tot gezondheidszorg of de arbeidsmarkt.
Uit de door eiser overgelegde informatie blijkt dat de AMKA van belang was om toegang te krijgen tot voorzieningen, zoals de arbeidsmarkt en gezondheidszorg. Uit die informatie blijkt verder dat in 2019 een aanvang is gemaakt met de uitgifte van een nieuw nummer voor sociale zekerheid (PAAYPA), maar dat door administratieve problemen die uitgifte vertraging op heeft gelopen, waardoor nieuwe aanvragers van een AMKA of mensen die nog geen AMKA hadden gekregen - zelfs in zeer kwetsbare gevallen, waaronder niet-begeleide minderjarigen - de facto uitgesloten waren van toegang tot het openbare gezondheidszorgsysteem, met uitzondering van noodgevallen.
De rechtbank volgt eiser echter niet in zijn stelling dat hij geen AMKA heeft gehad, gelet op het volgende. In een email, gedateerd oktober 2020, van Erika Kalantzi, een Griekse advocate en assistent ELENA coördinator voor Griekenland aan Vluchtelingenwerk Nederland, die eiser in beroep over heeft gelegd (zie de r.o. 5.3) staat:
“Beneficiaries of international protection are entitled to medical care under the conditions provided for the Greeks. Those granted international protection (refugees/subsidiary protection) until July 2019 should not have problems for accessing medical / health services.”Gelet op het feit dat eiser met ingang 25 oktober 2018 internationale bescherming is verleend door de Griekse autoriteiten gaat de rechtbank ervan uit dat eiser in het bezit is (geweest) van een AMKA. De rechtbank merkt daarbij op dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij geen AMKA heeft (gehad), terwijl verweerder heeft verwezen naar de website waar eiser zou kunnen checken of hij in het bezit is van een AMKA.
12.5
De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als statushouder, alleenstaande ouder en omdat hij verslaafd is, bij terugkeer naar Griekenland, terecht komt in een situatie van materiële deprivatie, die de drempel van het arrest Ibrahim haalt. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
13. Eiser heeft een beroep gedaan op zijn medische situatie. In dat verband moet – naast voorgaande beoordeling – ook worden beoordeeld of aanvullende garanties nodig zijn voordat eiser terugkeert naar Griekenland, zoals bedoeld in het arrest van het EHRM in de zaak van Paposhvili tegen België [14] . De rechtbank overweegt dat alleen in “very exceptional cases” uitzetting in verband met de medische toestand van een vreemdeling een schending van artikel 3 van het EVRM opleveren. Uit punt 183 van het arrest in de zaak Paposhvili tegen België, volgt dat hiervan sprake kan zijn indien er gewichtige redenen zijn aangevoerd om aan te nemen ('substantial grounds have been shown for believing') dat een ernstig zieke vreemdeling, al is deze niet stervende, bij uitzetting een reëel risico ('real risk') loopt op een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang in zijn gezondheid, resulterend in een intens lijden of een significante vermindering van de levensverwachting door de afwezigheid van adequate behandeling in het land van herkomst of gebrek aan toegang tot een dergelijke behandeling. Daarbij benadrukt het EHRM dat de drempel voor een beroep op artikel 3 van het EVRM in zaken die gaan over het uitzetten van ernstig zieke vreemdelingen, onverminderd hoog blijft. De rechtbank stelt vast dat de door eiser overgelegde stukken geen aanleiding vormen om aan de nemen dat eiser deze de door het EHRM vastgestelde drempel haalt. Ook deze beroepsgrond faalt.
14. Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt in de zin van artikel 3 van het EVRM is evenmin aannemelijk gemaakt dat eiser – zoals hij heeft gesteld – bij terugkeer niet voor zijn zoon zal kunnen zorgen. Daar volgt weer uit dat niet aannemelijk is geworden dat zijn zoon wel een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Verder volgt de rechtbank eiser, mede gelet hierop, niet in zoverre hij heeft gesteld dat verweerder de belangen van het kind onvoldoende bij de besluitvorming heeft betrokken. Eiser heeft ten slotte nog gesteld dat zijn kind niet naar school kon, maar de reden daarvoor leek – afgaande op de verklaringen van eiser zelf – eerder gelegen in de jonge leeftijd van zijn kind op dat moment dan in een andere omstandigheid.
15. De conclusie is dat eisers beroepsgronden niet slagen. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, voorzitter, en mr. J.F.M.J. Bouwman en mr. M.M. Vollebregt - Kuipers, leden, in aanwezigheid van J.M. van der Stouwe, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2019:219
2.https://www.amka.gr/AMKAGR
3.RICHTLIJN 2011/95/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking)
4.het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen dat op 28 juli 1951 te Genève tot stand is gekomen, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967
6.ECLI:CE:ECHR:2013:0827DEC004052410
7.ECLI:CE:ECHR:2017:0530DEC007948013
9.HvJ-EU arrest van 19 maart 2019, ECLI:NL:EU:C:2019:219
14.Zie het arrest van13 december 2016 (nr. 41738/10), zie www.hudoc.echr.coe.int