ECLI:NL:RBDHA:2021:15784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
20/9187
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met motiveringsgebrek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Iraanse verzoeker die een verblijfsvergunning had aangevraagd. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de verzoeker niet voldeed aan de vereisten voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en het paspoortvereiste. De verzoeker, die in 2013 naar Nederland kwam en sindsdien in Nederland verblijft, heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 11 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van de verzoeker en de verweerder gehoord.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het primaire besluit van de Staatssecretaris een motiveringsgebrek vertoonde. De belangenafweging tussen de belangen van de Nederlandse overheid en die van de verzoeker was niet voldoende inzichtelijk gemaakt. De voorzieningenrechter benadrukte dat de motivering van het besluit duidelijk moet maken hoeveel gewicht aan de verschillende belangen wordt gehecht en waarom. Aangezien de verzoeker een redelijke kans van slagen had met zijn bezwaar, heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de verzoeker niet uit Nederland mag worden verwijderd totdat er op het bezwaar is beslist.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de Staatssecretaris opgedragen om de proceskosten van de verzoeker te vergoeden en het betaalde griffierecht terug te betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9187

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 mei 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 2000, van Iraanse nationaliteit, verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P. Guerain).

Procesverloop

Met het besluit van 10 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 3 augustus 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2021. Verzoeker was aanwezig samen met zijn gemachtigde en als toehoorders de heer [A] en de heer [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Feiten
2. Volgens verzoeker is hij in 2013 naar Nederland gekomen. Hij was toen 12 of 13 jaar. Beide ouders van verzoeker zijn in 2012 overleden, om deze reden is hij bij een oom gaan wonen. In 2014 is verzoeker teruggekeerd naar Iran en sinds 2015 verblijft hij weer in Nederland. Op 11 augustus 2020 heeft verzoeker een aanvraag voor een verblijfsvergunning gedaan.
Inhoud primaire besluit
3. Verweerder heeft een verblijfsvergunning (regulier) geweigerd, omdat verzoeker niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet voldoet aan het paspoortvereiste.
4. Verzoeker komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv- vereiste. [1] Zijn uitgangspositie is minder sterk, omdat het een eerste toelating betreft en verzoeker nooit in Nederland een verblijfsvergunning heeft gehad. Voor de beoordeling van het beroep op privéleven [2] moet een belangenafweging plaatsvinden. Verzoeker heeft privéleven in Nederland en is in bepaalde mate geïntegreerd. Dit blijkt uit opgebouwde sociale contacten, de schoolopleiding en positieve verklaringen onder meer van mensen uit het maatschappelijk veld. Hier staat tegenover dat verzoeker meerderjarig is en zich dus kan handhaven in Iran. Ook is verzoeker geboren in Iran, heeft er een substantieel deel van zijn leven gewoond en is er naar school gegaan. Verder heeft verzoeker een broer in Iran en andere familieleden. Dit alles maakt dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan dat van verzoeker en verweerder geen strijd met artikel 8 EVRM aanneemt. Er is daarbij geen sprake van onredelijk harde gevolgen. [3]
5. Verzoeker heeft geen geldig paspoort overgelegd. Er kan alleen vrijstelling [4] van het paspoort- vereiste worden gegeven, als is aangetoond dat het door de regering van het land van herkomst onmogelijk is in het bezit te zijn of te komen van een geldig paspoort. Dit laatste heeft verzoeker volgens verweerder niet aangetoond.
Standpunt van verzoeker
6. Verzoeker vraagt om verweerder te verbieden hem uit Nederland te verwijderen, zolang nog niet is beslist op het bezwaar. Het bezwaar heeft volgens hem namelijk een redelijke kans van slagen.
7. Verzoeker voert aan dat wat betreft het mvv-vereiste onvoldoende waarde is gehecht aan verzoekers belang bij bescherming van zijn privéleven in Nederland. Bij terugkeer kan verzoeker zich niet handhaven in Iran, hij heeft geen sociaal vangnet in het land, er zijn geen sociale voorzieningen en er is een economische recessie. Weliswaar heeft verzoeker enkele familieleden in Iran, maar deze kunnen en/of willen hem niet ondersteunen. Verzoeker doet het goed op school en wil zich nu en in de toekomst inzetten voor Nederland. Zijn positieve en leergierige houding blijkt uit de overgelegde verklaringen van vrienden, kennissen en mensen uit het maatschappelijk veld. Hij kan later met de gevolgde opleidingen in zijn eigen levensonderhoud voorzien en belasting betalen, ten behoeve van het algemeen welzijn. Verder is verzoeker als minderjarige naar Nederland gekomen, waardoor de reis hiernaartoe en het (illegaal) verblijf geen eigen keuzes zijn geweest, maar die van mensen om hem heen. Volgens de werkinstructie [5] van verweerder is dit laatste een belangrijk aspect. Ook is het volgens deze werkinstructie aan verweerder om te onderbouwen, dat verzoeker bij terugkeer naar Iran kan terugvallen op een sociaal vangnet.
8. Verder voert verzoeker aan dat het onredelijk is dat hem wordt tegengeworpen dat hij geen geldig paspoort heeft overgelegd. De Iraanse ambassade is bereid een nieuw paspoort te verstrekken, maar stelt als voorwaarde dat verzoeker zijn familieboekje (shenasname) overlegt. Verweerder is in het bezit van dit boekje en wil het niet teruggeven aan verzoeker.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

9. De voorzieningenrechter ziet zich, bij de beoordeling van de gevraagde voorziening, gesteld voor de vraag of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. Het gaat er hierbij om of de belangenafweging, tussen dat van de Nederlandse overheid bij het vasthouden aan het mvv-vereiste en dat van verzoeker bij de gevraagde vrijstelling vanwege bescherming van zijn privéleven, juist heeft plaatsgevonden.
Motivering van het primaire besluit
10. Verweerder heeft in het primaire besluit een aantal omstandigheden genoemd, die van de zijde van verzoeker zijn aangevoerd over zijn privé leven in Nederland en een aantal omstandigheden over zijn band met Iran. Als conclusie sluit verweerder op pagina 3 af met de zinnen:
“Ik heb genoemde belangen ook in hun onderlinge samenhang beoordeeld. De beoordeling en afweging van de belangen leidt tot de conclusie dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan uw belang. Daarom is uw uitzetting niet in strijd met artikel 8 EVRM.”
11. Verzoeker vindt dat uit de tekst van het primaire besluit niet is op te maken dat de belangen van verzoeker en de Nederlandse overheid in onderlinge samenhang zijn beschouwd. Weliswaar bevat het besluit een opsomming van de verschillende belangen, maar hoe deze onderling zijn gewogen wordt niet verduidelijkt. Verweerders standpunt dat het belang van de Nederlandse Staat prevaleert is daarom niet inzichtelijk gemaakt.
12. De voorzieningenrechter overweegt dat in de werkinstructie van verweerder op pagina 20 is vermeld dat voor de vraag of sprake is van een schending van artikel 8 EVRM een afweging moet worden gemaakt tussen de individuele omstandigheden van de vreemdeling en die van de staat. [6] De belangenafweging moet zichtbaar zijn door in de motivering aandacht te geven aan de van belang zijnde omstandigheden en duidelijk te maken hoeveel gewicht hieraan wordt toegekend en waarom. Het primaire besluit voldoet niet aan dit vereiste. Er zijn omstandigheden opgesomd aan de kant van verzoeker en aan de kant van de Nederlandse Staat, maar onduidelijk blijft welk gewicht er aan ieder afzonderlijk belang wordt gehecht en hoe de belangen zich ten opzichte van elkaar verhouden. Verweerder heeft zijn conclusie weergegeven in de vorm van een abstracte en ongespecificeerde zin (zie onderdeel 10) waar weinig uit opgemaakt kan worden. Om deze reden kleeft er een motiveringsgebrek aan het primaire besluit.
Het belang van een hoorzitting
13. Verzoeker heeft gevraagd te worden gehoord door verweerder, om op deze manier zijn argumenten beter uiteen te kunnen zetten. Verweerder heeft meegedeeld dat verzoeker in deze procedure in de aanvraagfase niet is gehoord en dat hij dit ook niet van plan is voor de beoordeling van het bezwaar. De voorzieningenrechter overweegt dat in dit concrete geval het primaire besluit niet degelijk gemotiveerd is, terwijl verzoeker een heel aantal argumenten heeft aangevoerd. Daarbij wil verzoeker de heren [B] en [B] op de hoorzitting een mondelinge toelichting laten geven over zijn omstandigheden. De voorzieningenrechter acht het houden van een hoorzitting daarom van belang en geeft verweerder in overweging deze in het kader van de bezwaarprocedure alsnog te houden.
14. Nu de voorlopige voorziening reeds toewijsbaar is, op grond van hetgeen hiervoor overwogen, wordt niet toegekomen aan de beoordeling van het paspoortvereiste.
Conclusie
15. De voorzieningenrechter concludeert dat een motiveringsgebrek kleeft aan het primaire besluit en dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
16. De voorzieningenrechter geeft mee dat het bij het nemen van de beslissing op bezwaar van belang is inzichtelijk te maken, welke belangen zijn gewogen, welk gewicht er aan ieder belang wordt gehecht, hoe de belangen zich tot elkaar verhouden en waarom het belang van de Nederlandse staat al dan niet zwaarder dient te wegen dan dat van verzoeker.
17. De voorzieningenrechter geeft verweerder in overweging verzoeker te horen in het kader van de bezwaarprocedure om hem de gelegenheid te geven zijn argumenten mondeling toe te lichten.
18. Gezien het motiveringsgebrek aan het primaire besluit wijst de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toe en bepaalt dat verzoeker tot vier weken na de beslissing op bezwaar niet mag worden uitgezet.
19. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor de aanwezigheid op de zitting en 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
20. Verweerder dient het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoeker te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder om verzoeker uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
de voorzieningenrechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.regels vrijstelling mvv staan in artikel 17 Vreemdelingenwet (Vw), artikel 3.71 Vreemdelingenbesluit (Vb) en paragraaf 89/14 Vreemdelingencirculaire (Vc)
2.artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.zie de hardheidsclausule uit paragraaf 81/4.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc)
4.regels vrijstelling paspoort- vereiste artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b Wv en artikel 3.72 Vb
5.werkinstructie van de IND WI 2020/16
6.Werkinstructie 20/16 (SUA),