ECLI:NL:RBDHA:2021:15776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
NL21.4802
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Turkse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 4 augustus 2020 opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 7 april 2021 is opgeheven, waardoor de beoordeling zich richtte op de vraag of de bewaring voorafgaand aan deze opheffing onrechtmatig was.

De rechtbank heeft in haar overwegingen geconstateerd dat de maatregel van bewaring tot 19 maart 2021 rechtmatig was, maar dat er sindsdien geen zicht op uitzetting naar Turkije was. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de rechtbank onjuist te informeren over de voortgang van zijn uitzetting. De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de eerdere informatie van verweerder niet onjuist was en dat de belangenafweging op 1 april 2021 in het nadeel van eiser was uitgevallen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanaf 1 april 2021 en heeft zij eiser een schadevergoeding van € 700,- toegekend voor de onrechtmatige bewaring van zeven dagen. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.4802
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Verweerder heeft op 4 augustus 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 7 april 2021 de maatregel van bewaring opgeheven en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2021. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1982.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van
het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 maart 2021 (in de zaak NL21.3627) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Die sluiting was op 19 maart 2021. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds 19 maart 2021 de maatregel van bewaring rechtmatig is geweest.
4. Eiser voert aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de rechtbank gedurende langere tijd onjuist te informeren over het zicht op uitzetting van eiser naar Turkije en over de voortvarendheid waarmee verweerder die uitzetting ter hand heeft genomen. Eiser legt in dit verband een e-mail van de Turkse consul van 30 maart 2021 over. Volgens eiser blijkt hieruit dat verweerder de zaak van eiser in het geheel niet heeft opgeschaald en dat er ook na 20 oktober 2020 door verweerder geen enkele aandacht voor zijn zaak is gevraagd. Mede vanwege verweerders onvoldoende voortvarende en onzorgvuldige handelwijze was er in eisers zaak geen zicht op verwijdering binnen een redelijke termijn, aldus eiser.
5. In de genoemde uitspraak van 25 maart 2021, rechtsoverweging 6, heeft de rechtbank het overwogen dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder getracht heeft een afspraak te maken bij de Turkse consul om de zaak van eiser te bespreken. Verweerder was nog in afwachting is van een bericht van de autoriteiten in Turkije. Dit gesprek heeft nog niet plaatsgevonden als gevolg van de huidige coronamaatregelen. Dit levert een tijdelijke belemmering op.
6. De e-mail van 30 maart 2021 is inhoudelijk niet anders dan de berichten die eiser in eerdere procedures over zijn inbewaringstelling heeft ingebracht. Over de vraag of verweerder de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd ziet de rechtbank in deze e-mail dan ook geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan zij eerder heeft gedaan. De beroepsgrond dat de inbewaringstelling voorafgaande aan de opheffing daarvan op
7 april 2021 onrechtmatig is geweest, treft geen doel.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder op 1 april 2021 een onzorgvuldige verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt.
8. Uit de beschikbare stukken blijkt dat verweerder de belangenafweging op 1 april 2021 nog in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. Op 7 april 2021 is deze
belangenafweging alsnog in het voordeel van eiser uitgevallen. Dit roept de vraag op welke omstandigheid er tussen 1 en 7 april 2021 is gewijzigd. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) op 7 april 2021 het bericht heeft bereikt dat eisers verblijfsprocedure bij de rechtbank eind juni 2021 ter zitting zal worden behandeld. Deze zittingsdatum was bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 1 april 2021 al bekend.
9. De informatie over de zittingsdatum van de verblijfsprocedure is voor de DT&V kennelijk van doorslaggevende betekenis geweest om op 7 april 2021 de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Gelet op het belang van deze informatie is de
rechtbank van oordeel dat het op de weg van de IND had gelegen om de DT&V zo spoedig mogelijk na 1 april 2021 van deze informatie op de hoogte te brengen. De omstandigheid dat de IND en de DT&V gescheiden organisaties zijn en dat de overdracht van informatie tussen deze organisaties enige tijd in beslag neemt, acht de rechtbank een ontoereikende verklaring voor het tijdsverloop tussen 1 en 7 april 2021. Verweerder heeft daarom onvoldoende onderbouwd waarom de belangenafweging van 1 april 2021 in het nadeel van eiser is uitgevallen. Eisers beroepsgrond slaagt daarom.
10. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 1 april 2021 onrechtmatig.
11. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor zeven dagen onrechtmatige bewaring in een detentiecentrum. Voor elke dag krijgt eiser
€ 100,-, dus in totaal € 700,-.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 700,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van H. Achrak, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
26 april 2021
en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.