ECLI:NL:RBDHA:2021:15767

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20_8635
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op basis van niet aangetoonde familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseressen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. Eiseressen, van Soedanese nationaliteit, hadden een aanvraag ingediend om bij hun zoon en broer, [A], in Nederland te verblijven. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie niet voldoende was aangetoond met officiële documenten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij problemen zouden ondervinden bij het opvragen van de geboorteakte van referent in Soedan, noch dat het onmogelijk was om deze akte te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder geen aanvullend onderzoek hoefde te verrichten, aangezien er geen substantieel indicatief bewijs was voor de familierechtelijke relatie. Eiseressen hadden ook niet tijdig een vertaling van de benodigde documenten overgelegd, ondanks dat zij hier voldoende tijd voor hadden gekregen.

Tijdens de zitting op 17 maart 2021 hebben eiseressen een vertaling van de geboorteakte overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet leidde tot een gegrond beroep. De rechtbank benadrukte dat de vertaling niet eerder kon worden overgelegd en dat de verweerder in zijn besluitvorming niet op deze nieuwe informatie kon anticiperen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet onrechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door mr. M. Eversteijn, met mr. B.L. Meijer als griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8635

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1953, van gestelde Soedanese nationaliteit,V-nummer: [V-nummer 1]
[eiseres 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2007, van gestelde Soedanese nationaliteit,V-nummer: [V-nummer 2]
Hierna te noemen: eiseressen,
(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseressen van 30 januari 2020 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- en gezinslid bij [A] ’ afgewezen.
Bij besluit van 26 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2021. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Namens eiseressen is tevens verschenen
[A] , referent. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseressen hebben een aanvraag ingediend voor een mvv met als doel verblijf bij respectievelijk hun zoon en broer, [A] . Hij verblijft in Nederland en heeft hier een verblijfsvergunning.
In het bestreden besluit heeft verweerder zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat de familierechtelijk relatie van eiseressen met referent niet is aangetoond met officiële documenten. Eiseressen hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat zij problemen zullen ondervinden in Soedan als zij de geboorteakte van referent zouden opvragen, of dat het in zijn geheel niet mogelijk zou zijn om een geboorteakte van referent op te vragen, zodat er geen bewijsnood kan worden aangenomen. Verweerder hoefde daarom geen aanvullend onderzoek voor te stellen. Er is verder geen vertaling overgelegd van de afschriften van de certificaten van de burgerlijke stand van eiseressen, terwijl zij daar voldoende tijd voor hebben gekregen. Om die reden is ook geen sprake van substantieel indicatief bewijs voor de familierechtelijke relatie. Nu er over de uitkomst van het bezwaar volgens verweerder geen twijfel bestaat, is het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Eiseressen hoefden daarom volgens verweerder ook niet gehoord te worden.
Eiseressen zijn het niet eens met het bestreden besluit. De beroepsgrond die ziet op het standpunt dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid doordat verweerder in de bezwaarfase niet eerst contact heeft opgenomen met hen om te vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de nog in te dienen documenten, is ter zitting ingetrokken. Wat resteert is de grond dat eiseressen nu in het bezit van de (vertaalde) geboorteakte, waaruit de familierechtelijk relatie met referent blijkt.
Dat eiseressen in deze beroepsprocedure, daags voor de zitting, nog een vertaling van de geboorteakte van referent hebben overgelegd, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het beroep alsnog gegrond moet worden verklaard. De in beroep overgelegde vertaling maakt immers niet dat verweerder daar ten tijde van het bestreden besluit of in de aanloop naar deze beroepsprocedure iets mee had kunnen of moeten doen. De rechtbank ziet verder ook niet in waarom de vertaling niet eerder kon worden overgelegd door eiseressen, aangezien uit het document blijkt dat de geboorteakte al in november 2020 is vertaald.
De rechtbank merkt nog op dat – zelfs indien eiseressen met de vertaalde geboorteakte de familierelatie met referent alsnog aannemelijk zouden hebben gemaakt – dit niet zonder meer betekent dat verweerder had moeten overgaan tot het verlenen van een mvv. In dat geval maakt verweerder immers nog een belangenafweging. Het is bij uitstek aan verweerder om zich daar een oordeel over te vormen.
Nu verweerder in bezwaar geen nieuwe stukken van eiseressen heeft ontvangen, anders dan de niet vertaalde afschriften van certificaten van de burgerlijke stand over eiseressen, heeft verweerder in redelijkheid overwogen dat kon worden afgezien van het horen van eiseressen. Gezien het ontbreken van nieuwe, leesbare documenten, bezien in het licht van het besluit in primo, heeft verweerder kunnen overwegen dat er op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar tot een ander besluit zou kunnen leiden. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, mocht verweerder het bezwaar daarom kennelijk ongegrond verklaren.
Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.L. Meijer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.