ECLI:NL:RBDHA:2021:15760
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van besluit tot afwijzing verblijfsvergunning op basis van artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser, een Liberiaanse man, voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser had eerder een verblijfsdocument EU/EER, maar wilde zijn verblijfsdoel wijzigen naar verblijf bij zijn Nederlandse kinderen. De aanvraag werd door de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de vergunning. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat de Staatsecretaris onvoldoende had getoetst aan de voorwaarden van artikel 8 EVRM en dat er een belangenafweging had moeten plaatsvinden. De rechtbank stelde vast dat eiser belang had bij de gevraagde verblijfsvergunning, omdat deze hem een sterker verblijfsrecht zou geven dan zijn huidige verblijfsrecht. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het besluit van de Staatsecretaris en droeg deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de Staatsecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij aanvragen voor verblijfsvergunningen, vooral in situaties waarin het gezinsleven van betrokkenen in het geding is. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gedaan en deze is gepubliceerd op rechtspraak.nl.