ECLI:NL:RBDHA:2021:15740

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
NL19.26509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eisers op grond van onvoldoende geloofwaardig asielrelaas en terreurdreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de aanvragen van meerdere Iraakse eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn afgewezen. De eisers, die stelden te vrezen voor terreurdreiging vanwege hun werkzaamheden als chauffeur voor een parlementslid in Irak, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet in staat zijn geweest om hun asielrelaas aannemelijk te maken. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig waren, onder andere omdat hij niet kon aantonen voor welke politieke partij het parlementslid werkzaam was en omdat zijn verklaringen inconsistent waren. De rechtbank heeft ook overwogen dat de UNHCR geen individuele beoordeling van het asielrelaas heeft gemaakt en dat de documenten die door eiser zijn overgelegd niet voldoende bewijs leveren voor zijn claims. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanvragen terecht zijn afgewezen als ongegrond en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.26509, NL19.26510, NL19.26511 en NL19.26512

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser

[eiseres 2], eiseres 2
mede namens haar minderjarige dochter
[eiser 3]eiser 3
[eiseres 4], eiseres 4
[eiseres 5]eiseres 5,
V-nummers: [V-nummer 6] , [V-nummer 2] , [V-nummer 3] , [V-nummer 4] en [V-nummer 5]
(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

ProcesverloopBij besluiten van 8 oktober 2019 heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Matti. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] 1972, [geboortedatum 2] 1969, [geboortedatum 3] 1993, [geboortedatum 4] 1998 en [geboortedatum 5] 2008.
2. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, heeft op 11 oktober 2018 geoordeeld dat
verweerder zijn standpunt nader moet motiveren en een nieuw besluit moet nemen. [1] Dit besluit heeft verweerder op 8 oktober 2019 genomen, waarbij de aanvraag wederom is afgewezen.
Asielrelaas
3. Eisers hebben het volgende aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd. Eiser was
chauffeur in Irak en vervoerde de kinderen van een parlementslid. Hij werd daarom benaderd en bedreigd door IS en Al-Qaida. Eiser weigerde met hen samen te werken en werd daarop met de dood bedreigd. Om deze reden verlieten eisers het land.
4. Het asielrelaas van eiser bevat de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • de werkzaamheden van eiser als chauffeur voor parlementslid [A] waarbij hij haar kinderen vervoerde;
  • de dreiging van IS/Al-Qaida naar aanleiding van zijn werkzaamheden als chauffeur in dienst van parlementslid [A] .
Standpunt verweerder
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het op de weg van eiser ligt
om de stelling aannemelijk te maken dat hij als chauffeur werkzaam was voor parlementslid [A] en dat hij haar kinderen vervoerde. Eiser is hier volgens verweerder niet in geslaagd. Zo kan hij niet verklaren voor welke politieke partij het parlementslid werkzaam was, is hij er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er een aanslag is gepleegd op zijn collega [B] en diens echtgenote en heeft hij vaag verklaard over de bedreigingen van de terroristische groepering. De omstandigheid dat eiser door de UNHCR als prima facie vluchteling is erkend werpt hier geen ander licht op. Bureau Documenten heeft voorts een verklaring van onderzoek opgesteld waaruit blijkt dat geen oordeel is te geven over de documenten die door eiser zijn overgelegd. Deze documenten kunnen niet worden gebruikt ter ondersteuning van het asielrelaas.
Beroepsgronden
6. Ten aanzien van de chauffeurswerkzaamheden die eiser heeft verricht voor het
parlementslid hebben eisers aangevoerd dat de handelwijze van verweerder erg formalistisch is, aangezien documenten worden afgewezen omdat de echtheid niet kan worden beoordeeld. Verweerder dient te kijken naar de aard van de documenten, de wijze waarop de vreemdeling daaraan is gekomen en de relevantie. Van asielzoekers kan bovendien niet worden verlangd dat zij ideaal bewijs aanleveren. Verder stellen eisers zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte blijft tegenwerpen dat eiser niet kan verklaren voor welke partij mevrouw [A] zitting heeft in het parlement. Verweerder meent dat eiser een meer dan gemiddelde politieke belangstelling zou moeten hebben. Verweerder mag gelet op de gedetailleerde verklaringen van eiser niet stellen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat eiser voor het parlementslid werkte. Voorts voeren eisers aan dat niet kan worden uitgesloten dat de rol die eiser in Irak vervulde eveneens grond is geweest voor een prima facie verlening door de UNHCR.
Eisers stellen zich voorts op het standpunt dat verweerder hen niet kan tegenwerpen dat eiser tegenstrijdige verklaringen zouden hebben afgelegd over de motieven van IS/Al Qaida om hem te bedreigen. Het relaas van eiser is gedetailleerd en consistent.
Oordeel rechtbank
7. De rechtbank stelt vast dat het eerste besluit van verweerder van 26 mei 2017 mede op
het standpunt berustte dat eiser het bestaan van het parlementslid niet aannemelijk had gemaakt. De Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle heeft in zijn uitspraak van 11 oktober 2018 geoordeeld dat het bestaan van het parlementslid door verweerder niet langer werd betwist. Om die reden heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers werk als chauffeur van het parlementslid en de daarmee samenhangende problemen ongeloofwaardig zijn. De rechtbank was dan ook van oordeel dat verweerders besluitvorming op dit punt in strijd was met het motiveringsvereiste van artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder opnieuw op de aanvraag moet beslissen met inachtneming van die uitspraak.
8. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank op de juiste wijze uitvoering
gegeven aan deze uitspraak door, uitgaande van het bestaan van het genoemde parlementslid, te beoordelen en opnieuw te motiveren of eisers verklaringen over zijn werk als chauffeur van dat parlementslid geloofwaardig zijn.
Vluchtelingenstatus UNHCR
9. Om zijn asielrelaas te onderbouwen heeft eiser gewezen op eerder verleende
bescherming door de UNHCR in Syrië.
10. De UNHCR heeft aan verweerder onder andere de volgende informatie verstrekt:

According to our record, [eiser] was registered and recognized as principal applicant of his family’s claim. The basic claim of [eiser] concerned fear of harm in Iraq. He was targeted by armed militias based on his perceived political affiliation because of his work as a driver for a parliamentarian. He received threats and his colleague was killed.
(….)
There are also many reports attacks on government employees and state-owned company employees, including by targeting their vehicles or homes. Family members, drivers and bodyguards are also at risk of being killed or wounded in attacks and in some cases may have been targeted deliberately.
(…)
In Syria, [eiser] was prima facie recognized as was the policy at that time for UNHCR, at that time the situation in Iraq was of general violence and refugees were granted prima facie refugee status. In the meantime the prima facie policy has been replaced by an assessment on individual grounds, but due to the situation in Syria the PRA was not yet re-assessed. Nevertheless, the refugee status remains valid and has not ceased.’
11. De rechtbank is van oordeel dat deze informatie niet anders kan worden uitgelegd dan
dat de UNHCR niet eisers individuele asielrelaas heeft beoordeeld. Dat betekent dat verweerder eisers asielrelaas moet beoordelen op basis van de documenten die eiser heeft overgelegd en de verklaringen die hij heeft afgelegd.
12. Eiser heeft verder gesteld dat niet uitgesloten is dat eiser in Turkije als vluchteling is
erkend op basis van zijn individuele vluchtverhaal. Die stelling is echter niet onderbouwd en vindt ook geen steun in de verklaringen die eiser heeft afgelegd. Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij de UNHCR om aanvullende verklaringen heeft gevraagd, maar dat hij die niet heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op de voorhanden informatie geen nadere onderzoeksplicht heeft.
13. Eisers hebben in dit kader een beroep gedaan op het arrest El Kott e.a. (Hof van Justitie
EU 19 december 2012, nr. C-364/11) [2] en betogen dat zij reeds een vluchtelingenstatus hebben. Het beroep van eisers op dit arrest gaat niet op, omdat dit arrest betrekking heeft op de specifieke situatie waarin artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is. Dat is in deze zaak niet aan de orde.
Authenticiteit documenten
14. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat verweerder formalistisch heeft
gehandeld door alleen naar de overgelegde lijsten met parlementariërs te willen kijken als de authenticiteit daarvan was vastgesteld. Verweerder heeft volgens eiser geen zorgvuldig onderzoek naar de overgelegde documenten gedaan en zich onvoldoende rekenschap gegeven van de aard van de documenten, de wijze waarop de vreemdeling aan de documenten is gekomen én de relevantie van de documenten voor de beoordeling van het asielrelaas.
15. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft zich voor wat betreft de
overgelegde lijsten in deze procedure niet alleen op het standpunt gesteld dat deze documenten niet kunnen worden gebruikt omdat Bureau Documenten geen oordeel kon geven over de echtheid van de documenten, maar ook dat de documenten het asielrelaas van eiser niet aannemelijk maken, omdat eiser met de documenten slechts wilde aantonen dat het parlementslid bestaat en niet dat hij werkzaamheden voor haar heeft verricht. Anders dan in de eerdere procedure is het bestaan van parlementslid [A] niet meer in geschil. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank daarom geen waarde hoeven hechten aan deze documenten. Voor wat betreft de overige documenten - de dreigbrief van Al Qaida en de aanstellingsbrief - heeft verweerder daar terecht niet de waarde aan toegekend die eiser wenst, omdat niet gebleken is dat deze documenten op eiser persoonlijk zijn terug te voeren. Over de aanstellingsbrief heeft verweerder verder terecht overwogen dat deze ziet op beschermers/lijfwachten van het parlementslid en niet op een chauffeur. Verweerder hoefde deze documenten dan ook niet op echtheid te laten beoordelen. Verweerder heeft op dit punt dan ook niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld.
Chauffeurswerkzaamheden
16. Nu de aannemelijkheid van het asielrelaas van eiser niet kon worden beoordeeld op
basis van de door eiser overgelegde documenten, dient eiser zijn relaas aannemelijk te maken met door hem afgelegde verklaringen. Daarbij zal allereerst worden ingegaan op de verklaringen die eiser heeft afgelegd over zijn werkzaamheden als chauffeur.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het asielrelaas van eiser op dit punt niet ten onrechte niet plausibel en ongerijmd heeft kunnen vinden. Daarbij wordt allereerst overwogen dat eiser niet wist te vertellen van welke partij het parlementslid was. Eiser heeft er op gewezen dat het enkele feit dat men voor een overheidsdienaar werkt een groot risico in het leven roept op aanvallen en/of liquidatie en dat hij derhalve geen enkele politieke interesse aan de dag hoefde te leggen om desalniettemin gevaar te lopen. Deze stelling kan, ook als deze juist is, niet leiden tot de conclusie dat verweerder het gebrek aan kennis van eiser op dit punt niet aan eiser mocht tegenwerpen. De omstandigheid dat de gestelde functie als chauffeur risico’s met zich bracht, heeft voor verweerder reden kunnen zijn om er in redelijkheid vanuit te gaan dat van eiser verwacht mag worden dat hij weet voor welke politieke partij het parlementslid werkzaam was voor wie hij als chauffeur zou hebben gewerkt, te meer nu hij stelt dat hij zes maanden voor haar gewerkt heeft.
17. Daarbij komt ook dat verweerder de werving en selectie van hem als chauffeur
ongerijmd en weinig plausibel heeft mogen vinden. Eiser was daarvoor geen chauffeur, maar werkte in een winkel en had dus geen ervaring op dit gebied. Niet duidelijk is geworden waarom juist hij voor deze functie werd aangenomen. De enkele stelling dat een vriend van hem een goed woordje voor hem heeft gedaan en dat hij zo deze baan heeft gekregen is in dit kader onvoldoende. Ook wordt hierbij in aanmerking genomen dat het parlementslid zelf zwaar beveiligd was. Het is in dit kader weinig plausibel dat hij het parlementslid zelf nooit ontmoet heeft en niet wist hoe zij er uit zag, terwijl hij haar kinderen vervoerde en dit een zeer gevoelige taak was. Verwacht mocht worden dat eiser hier meer specifiek en gedetailleerder over zou verklaren. Verweerder heeft deze gang van zaken niet ten onrechte ongerijmd mogen vinden en daarom weinig geloofwaardig mogen vinden dat eiser deze chauffeurswerkzaamheden heeft verricht.
Terreurdreiging
18. Eiser stelt terreurdreiging te ondervinden als gevolg van deze werkzaamheden en als
gevolg hiervan gevaar te lopen bij terugkeer. Verweerder heeft deze dreiging niet geloofwaardig bevonden omdat hij een aantal afgelegde verklaringen van eiser hierover niet plausibel en ongerijmd vindt. Daarbij gaat het om de volgende elementen uit de verklaringen.
  • Eerst heeft eiser verklaard alleen het vermoeden te hebben dat Al Qaida informatie van hem wilde en later dat hij tegen de terreurgroep zou hebben gezegd dat hij geen informatie had, en dat men hem niet geloofde. Het had volgens verweerder voor de hand gelegen als eiser direct had verklaard dat Al Qaida informatie over het parlementslid wilde.
  • Het is volgens verweerder ongerijmd dat eiser heeft verklaard dat hij de bedreiging tot aan de dood van zijn collega niet serieus nam omdat hij aanvankelijk dacht dat het om afpersing ging. Eiser heeft alleen verklaard over verzoeken om informatie en niet over verzoeken om geld of chantage zodat deze verklaringen volgens verweerder ongerijmd zijn met elkaar.
  • Verweerder heeft het weinig plausibel gevonden dat eiser de bedreigingen eerst niet serieus nam terwijl de veiligheidssituatie in Irak en de dreiging jegens politici rond die tijd ernstig waren.
  • Verweerder vindt dat eiser ongerijmd heeft verklaard over de reden om geen politie in te schakelen. Niet plausibel vindt verweerder ook dat eiser nog twee weken door bleef werken terwijl hij net een bomaanslag had overleefd, en de daders hem hadden laten weten dat ze van plan waren hem alsnog te vermoorden, waarbij hij in de veronderstelling verkeerde dat ze zijn adres kenden.
  • Eiser weet geen details over de aanslag op zijn collega [B] , die daarbij is omgekomen, terwijl dat wel van hem verwacht kon worden. Hij heeft daarover vaag verklaard evenals over hoe men aan zijn contactgegevens is gekomen.
  • Verweerder heeft er op gewezen dat de broer van het parlementslid volgens eisers verklaringen kennelijk passief zou zijn gebleven toen de veiligheid van eiser en de kinderen van zijn zus in gevaar kwam en hem dit ook weinig plausibel voorkomt.
  • Verweerder heeft overwogen dat het niet geloofwaardig wordt geacht dat IS/Al Qaida eiser nog steeds zou willen opsporen.
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers verklaringen gelet op de
geconstateerde inconsistenties en ongerijmdheden niet ten onrechte ongeloofwaardig gevonden, als gevolg waarvan niet aannemelijk wordt geacht dat eiser heeft te vrezen voor terreurdreiging.
20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit toereikend heeft
gemotiveerd dat eiser zijn asielrelaas niet aannemelijk heeft gemaakt. Eisers komen daarom niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
21. De aanvragen zijn terecht afgewezen als ongegrond. De beroepen zijn ongegrond.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid vanmr. R.G. Kamphof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummers NL17.3725, NL17.3726, NL17.3727 en NL17.3728.
2.ECLI:EU:C:2012:826