Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoekster], verzoekster,
[B]V-nummer: [V-nummer 4] en
[C], V-nummer: [V-nummer 5] , hierna gezamenlijk: verzoekers (gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op de verzoeken van de verzoekers, die asiel aanvroegen in Nederland. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. R.P.M. Ngasirin, hebben een voorlopige voorziening gevraagd nadat hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid waren afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat Roemenië verantwoordelijk was voor de behandeling van hun asielaanvragen.
De zitting vond plaats op 4 mei 2021, waarbij de verzoekers en hun gemachtigde niet aanwezig waren. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. F.F.M. van de Kamp. Tijdens de zitting werd ook de behandeling van andere zaken, NL21.5863 en NL21.6153, besproken. De voorzieningenrechter heeft in een eerdere uitspraak op deze zaken geoordeeld, waardoor de noodzaak voor een voorlopige voorziening niet meer aanwezig was.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol en is op 6 mei 2021 bekendgemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.