ECLI:NL:RBDHA:2021:15727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
NL21.5601
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. J. de Jong, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. F.F.M. van de Kamp, heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 4 mei 2021, waar partijen niet aanwezig waren, heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. Eiser stelde dat Duitsland zich mogelijk niet aan zijn internationale verplichtingen zou houden en dat eerdere asielverzoeken in Duitsland waren afgewezen zonder duidelijke redenen. Eiser vreesde dat een nieuw verzoek ook zou worden afgewezen, wat zou kunnen leiden tot refoulement.

De rechtbank overwoog dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Duitsland. Eiser heeft niet aangetoond dat dit in zijn geval niet zou mogen. De rechtbank concludeerde dat er geen structurele tekortkomingen in het Duitse asiel- en opvangsysteem zijn aangetoond en dat Duitsland zich aan zijn verplichtingen houdt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.5601
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. de Jong), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.5602, plaatsgevonden op 4 mei 2021. Partijen hebben laten weten dat zij niet bij de zitting aanwezig zullen zijn.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Duitse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moet nemen. Eiser is bang dat Duitsland zich niet zal houden aan zijn internationale verplichtingen en dat een klacht daartegen niet serieus genomen zal worden. Een eerder asielverzoek in Duitsland is afgewezen en het is niet duidelijk waarom en of Duitsland zich aan de internationale verplichtingen heeft gehouden. Verder is de kans groot dat een nieuw verzoek ook zal worden afgewezen en daarmee is de kans op refoulement aanwezig. De problemen van eiser zijn complex en hij wenst dat de
Nederlandse autoriteiten zijn asielverzoek in behandeling nemen. Eiser voert aan dat verweerder zijn argumenten niet serieus neemt en hierop onvoldoende gemotiveerd heeft gereageerd in het bestreden besluit.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aan te tonen dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van structurele tekortkomingen in het Duitse asiel- en opvangsysteem. Uit het gehoor blijkt dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend, maar dat hij niet weet wat hier verder mee is gebeurd en dat hij snel Duitsland weer heeft verlaten. Verweerder mag ervan uitgaan dat Duitsland zich houdt aan zijn internationale verplichtingen en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland dit niet doet. Met het claimakkoord garandeert Duitsland ook dat een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement, volgt de rechtbank dan ook niet. Bovendien is het aan eiser om te klagen bij de Duitse autoriteiten indien hij meent dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Niet is gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is of dat klagen zinloos is. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd heeft gereageerd op de stellingen van eiser.
5. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiser dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
06 mei 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. P.J.M. Mol T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.