ECLI:NL:RBDHA:2021:15725

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1225
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met uitzettingsverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.N. Lorier, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hem op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) uitstel van vertrek was geweigerd. Na het indienen van het bezwaar, verklaarde de verweerder het bezwaar ongegrond in een bestreden besluit op 6 april 2021. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening werd ingediend hangende het beroep.

De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak kan worden gedaan zonder zitting. De voorzieningenrechter stelde vast dat er onverwijlde spoed was, gelet op de belangen van verzoeker, en dat verweerder zich niet verzette tegen de toewijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker geen rechtmatig verblijf had en dat uitzetting mogelijk was, maar dat er op dat moment geen aanleiding was om verzoeker uit te zetten. Het verzoek om voorlopige voorziening werd toegewezen, en uitzetting werd verboden tot vier weken na de beslissing op het beroep.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 534,-, en moest het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1225

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 april 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.N. Lorier).

Procesverloop

In het besluit van 23 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om verzoeker op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) uitstel van vertrek te verlenen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder in het besluit van 6 april 2021 (het bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld [1] , zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder het houden van een zitting.
2. Als tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist [2] .
3. In het bericht van 30 april 2021 heeft verweerder medegedeeld dat hij in de door verzoeker in beroep overgelegde stukken aanleiding ziet het Bureau Medische Advisering om een aanvullend advies te vragen. In verband hiermee verzet verweerder zich niet tegen toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker geen rechtmatig verblijf heeft en kan worden uitgezet. Met het instellen van beroep tegen het bestreden besluit wordt niet bereikt dat hij niet kan worden uitgezet. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder niet zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op te schorten.
5. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat op dit moment van uitzetting van verzoeker moet worden afgezien, is het verzoek kennelijk gegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen en uitzetting wordt verboden tot vier weken nadat op het beroep is beslist.
6. Het beroep wordt aangehouden totdat verweerder een nader advies van het Bureau Medische Advisering heeft ingediend.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

BeslissingDe voorzieningenrechter:- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;- verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het beroep is beslist;- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Geregistreerd onder zaaknummer NL21.5178.
2.Op grond van artikel 8:81 van de Awb.