ECLI:NL:RBDHA:2021:15725
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met uitzettingsverbod
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.N. Lorier, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hem op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) uitstel van vertrek was geweigerd. Na het indienen van het bezwaar, verklaarde de verweerder het bezwaar ongegrond in een bestreden besluit op 6 april 2021. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening werd ingediend hangende het beroep.
De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak kan worden gedaan zonder zitting. De voorzieningenrechter stelde vast dat er onverwijlde spoed was, gelet op de belangen van verzoeker, en dat verweerder zich niet verzette tegen de toewijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker geen rechtmatig verblijf had en dat uitzetting mogelijk was, maar dat er op dat moment geen aanleiding was om verzoeker uit te zetten. Het verzoek om voorlopige voorziening werd toegewezen, en uitzetting werd verboden tot vier weken na de beslissing op het beroep.
Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 534,-, en moest het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.