Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoeker], V-nummer: [V-nummer 3] en
[verzoeker], V-nummer: [V-nummer 4] ,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de verzoeken van vier Russische verzoekers die in beroep gingen tegen de maatregel van bewaring die hen was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De verzoekers hebben op 19 april 2021 de maatregelen van bewaring ingetrokken, nadat de Staatssecretaris deze had opgeheven. Ze vroegen de rechtbank om de Staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers geen gronden van beroep hebben aangevoerd en dat de maatregelen van bewaring niet zijn opgeheven op basis van hun argumenten. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris niet tegemoetgekomen is in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de intrekking van de maatregelen niet het gevolg was van een erkenning van onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit. De rechtbank heeft de verzoeken om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de Staatssecretaris in de kosten te veroordelen.
De uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, en is openbaar gemaakt op 4 mei 2021. De rechtbank heeft de verzoeken als kennelijk ongegrond afgewezen en de verzoekers zijn geïnformeerd over hun recht om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.